De column van........
Op deze pagina kunt u verhalen lezen van mensen die schrijven over ......bomen. Een klein, groot, leuk, droevig of onderhoudend verhaal waarin de boom centraal staat. Deze schrijvers zijn soms een vaste columnist en dan weer een gastschrijver. De verhalen zijn exclusief geschreven voor Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster. Wilt u ook een bijdrage leveren aan deze pagina dan mag u uw verhaal opsturen naar het secretariaat van de stichting (zie contact) of digitaal aanleveren via de e-mail. Wie weet is deze dan op de website van de stichting te lezen, uiteraard met vermelding van uw naam. Met het opsturen van uw verhaal gaat u ook akkoord met het plaatsen ervan of dat dit verhaal eventueel ook gebruikt kan worden voor andere doeleinden ter ondersteuning van de doelstellingen van de stichting.
Onze vaste columnisten zijn....... Marie-Louise Meuris - Directeur van De Nieuwe Ooster vanaf 1997. Als iemand die zelf ook haar hart verpand heeft aan het groen draagt ze de bomen in het gedenkpark een warm hart toe. Ook als schrijfster is haar talent niet onopgemerkt gebleven. Zo had zij haar column in Trouw en schreef zij voor tal van vakbladen. Vol enthousiasme reageerde zij dan op de vraag vanuit de stichting of zij voor ons niet in de boom maar in de pen wil klimmen om ons te laten delen wat zij met bomen heeft. Louis Stiller- Louis Stiller studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschappen te Groningen, schreef voor vele Nederlandse week- en maandbladen, publiceerde twaalf boeken over reizen en nieuwe media, richtte in 1994 de eerste elektrische album uitgeverij op en is sinds begin 1999 hoofdredacteur van het tijdschrift Schrijven Magazine. Louis Stiller schreef samen met Eddie Blankers onlangs het Amsterdamse Bomenboek en heeft daarin De Nieuwe Ooster ruimschoots belicht. Ook van hem een vlug positief antwoord op ons verzoek om een bijdrage te leveren aan deze pagina.
    
Deze keer is aan het woord gastcolumnist Roger Bickertstaffe
BOMEN OP DE NIEUWE OOSTER ACTIEF TEGEN FIJNSTOF
Je leest en hoort vandaag de dag heel veel over fijnstof. Autoverkeer moet snelheid temperen en minder dicht op elkaar rijden om uitstoot van fijnstof te verminderen. In Japan worden diesels verbannen van Tokio vanwege hun fijnstof uitstoot . In Nederland worden plannen voor uitbreiding van snelwegen soms gehinderd door overschrijding van Europese richtlijnen voor fijnstof.
Maar wist je dat onze bomen collectie van De Nieuwe Ooster een actieve rol speelt in het vangen en uit de lucht halen van fijnstof? Alle planten verwijderen in meer of mindere mate fijnstof uit de lucht. En bomen zijn kampioenen! Bomen met naalden zijn toppers, bijvoorbeeld Pinus nigra (zwarte den) en Pinus sylvestris (grove den), Metasequioa glyptostroboides (watercypres enTaxus baccata (venijnboom). Maar bladverliezende dragen ook hun steentje bij.
Maar wat is dat fijnstof eigenlijk? Een mengeling van zeer kleine deeltjes afkomstig van natuurlijke (zeezout, woestijnzand, aardedeeltjes) als niet natuurlijke (verkeer, industrie) uitstoot.
En ze kan nadelige effecten voor mensen hebben. Fietsers en joggers kunnen beter niet langs drukke wegen gaan, en sportterreinen en scholen kunnen ook beter drukke wegen ver weg hebben. Inademen van fijnstof kan hoesten en kortademigheid veroorzaken, astma en hart problemen verergeren. Hoe hoger de concentraties en hoe langer de blootstelling, hoe erger.
Lastige omstandigheden voor de Nederlander. Met onze hoge bevolkingsdichtheid, uitgebreide wegennet en intensieve autogebruik maken we het lastig voor onze eigen gezondheid. Met name op plekken binnen 100 meter van een snelweg of binnen 50 meter van een weg. In de stad is er dan geen ontkomen aan. En om het nog bonter te maken, met oud en nieuw sturen wij dikke wolken fijnstof de lucht in die dagen lang blijven rondhangen!
Maar er is hoop! Met al gerealiseerde verbeteringen van industriële uitstoot, steeds meer autokatalysatoren en roetfilters, is onze jaarlijkse fijnstof productie meer dan gehalveerd sinds 1980 tot vandaag. Meer bomen en struiken langs wegen en in woonwijken helpen het opschonen van de lucht.
En wij kunnen altijd er voor kiezen om te gaan wandelen of sporten in mooie bomenrijke plaatsen zoals Arboretum De Nieuwe Ooster. Niet alleen relatief fijnstof vrij maar ook een lust voor de ogen en de oren met zo veel mooie bomen en hun vogelvrienden.
Roger Bickerstaffe
Bomengids DNO
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Nieuwe bomen
`Amsterdams mooiste bomenpark`.
Wie een pen ter hand neemt van onze stichting ter promotie van ons mooie bomenpark kan deze tekst niet ontgaan. `Mooiste bomenpark`! Een superlatief die natuurlijk betwist kan worden door menigeen. Wie bepaalt wat het mooiste bomenpark is en waar moet je dan aan voldoen? Omvang van het park? Hoeveelheid boomsoorten? Variatie in kleur en vorm? Het pallet van herstkleuren? Zeg het me maar!
`Schoonheid ligt verborgen in de ogen van de aanschouwer`, maar ondertussen blijf ik bij de kreet op onze pennen verdedigen: De Nieuwe Ooster is Amsterdams mooiste bomenpark, punt. De geestelijke vader van ons park, Leonard Springer, die in 1892 de begraafplaats heeft ontworpen en aangelegd, heeft mij deze kreet als rechtgeaarde dendroloog ingefluistert. Zijn schuld dus!
Via diverse wegen komen jaarlijks nieuwe bomen ons park in. Nabestaanden evenals boomliefhebbers schenken een boom, of vanwege uitval of nieuwe aanleg worden nieuwe keuzes gemaakt. Hoe dan ook, als boomverzorger van het gedenkpark heb ik een redelijk grote invloed op de soortkeus.
Als eerste criteria voor de keus wordt gekeken of de soort al vertegenwoordigd is in het arboretum. Hoe meer soorten, hoe meer uitstraling van het bomenpark, althans dat houd ik me voor. Na soortkeuze, prijsafspraken, datum van levering etc. worden de kleine groene longen naar hun nieuwe woonplaats gebracht. Uit diverse delen van het land worden de nieuwe aanwinsten, soms met enorme vrachtwagens, het park op gereden. Ja, en dan gebeurt er iets wonderlijks, Iets wat ik wil onderdrukken omdat het niet bij ` stoere ` boomverzorgers hoort: ik wordt een beetje wee, ik voel me gelukkig, ben trots. Daar komt de rode esdoorn, Chinese tulpenboom, gouden treurbeuk, kiespijnboom, zwepenboom, Godenpeer, dakpaneik etcetera. De bomen worden met behulp van een kraan van de wagen gehesen en natuurlijk ontvang ik de bomen met open armen. Nauwelijks de grond geraakt bestudeer ik het naamlabeltje of het werkelijk de bestelde geelbloeiende Magnolia `Yellow Bird` is. Ik krabbel de afleverbon, de chauffeur vertrekt en daar sta ik dan, temidden van` mijn` nieuwe bomen. Want zo voelt dat dan. “Welkom in het mooiste bomenpark van Amsterdam” zeg ik zacht tegen ze. Ik geloof niet, in tegenstelling tot sommige anderen, dat je met bomen kunt communiceren. Maar vreemd genoeg is mijn gevoel op zulke momenten anders.
Samen met een collega breng ik de bomen naar de nieuwe plek. Met de grootste zorg wordt de nieuwkomeling geplant. De oudere bomen begroeten in stilte de nieuwe buurman en ik zie in mijn gedachten de Latijnse naam van de boom al op onze collectielijst pronken. Boom nr 537!
Daags na planten ga ik nog even terug naar de boom en met mijn hand aan het prille stammetje wens ik hem een groeizaam en lang leven. Als jij je mooie blaadjes en bloemetjes laat zien krijg je van mij wat extra water in de zomer, deal? Geloof ik dan toch dat je met ze kan praten?
In het voorjaar kan ik nauwelijks wachten tot de jonkies hun pracht laten zien. Is het blaadje werkelijk geel, getand, gelobd? Is het bloemetje echt zacht roze zoals de boomcatalogus beweert? En als alles dan blijkt te kloppen en ik leid een groep bomenliefhebbers door het park langs de nieuwe aanwinsten weet ik het zeker: De Nieuwe Ooster is Amsterdams mooiste bomenpark.
Johan Mullenders
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Bomencursus
Voor wie de combinatie van de woorden ‘bomen’ en ‘cursus’ associeert met splinterige bankjes in een klamme blokhut: niets was minder waar. Hoewel ik associatie noch verwachting had, was het kekke lokaal van café Roosenburgh op de Nieuwe Ooster toch een aangename verrassing. De docenten Johan Mullenders en Roger Bickerstaffe droegen respectievelijk een zilveren bijltje en een uit hout gezaagde naam om hun hals: bomenmannen, die twee, dat zat wel goed.
Na het kennismakingsrondje (‘ik ben hier bij Bomen kijken omdat ik van bomen hou, bomen mooi vind, meer van bomen wil weten, bomen wil kunnen herkennen, boomzovoort’) kon ik het woord ‘bomen’ niet meer horen maar eenmaal buiten, tussen de – inderdaad! – bomen, ging het om kijken, leren zien.
Twee docenten, twee halve groepen. In pittig tempo liepen we over de begraafplaats die al snel veranderde in een park met toevallig her en der een zerk. En wij keken niet alleen naar boven, integendeel, we leerden over stam, schors en habitus. We volgden de meester, stonden stil bij een reus of grootse dwerg en kregen allerlei interessant onvoorstelbaars te horen en onvoorstelbaar interessants. Tussen het bladergeruis klonk ons ‘goh’, en ‘oh’, en ‘tss’, en ‘wauw’ alsof het de taal was van een nieuwe vogelsoort. Vraagtekens zweefden langs de stammen omhoog want hoe meer men te weten krijgt, hoe meer men weten wil.
Te snel werd het donker. Eng. Niet vanwege de graven of geloven in spoken, maar die Nieuwe Ooster is bij daglicht al verdwaalbaar. Volg Johan, follow Roger; daar schenen laag de lampen van het verzonken cursuscafé. Binnen was koffie, thee, de andere helft van de groep, enthousiasme, het delen daarvan. Zij hadden bijvoorbeeld de zakdoekjesboom gezien, wij de wortelopslag van de vleugelnoot.
Dan het theoretische deel. Aan de hand van afbeeldingen doceerden Johan, de ervaren practicus, en Roger, de gedegen wetenschapper, om en om, daarbij rekening houdend met de gemiddelde concentratieboog van een willekeurige cursist. Alsof onze aandacht zouden kúnnen verslappen! Informatie over het Arboretum, De Nieuwe Ooster en de immer met respect genoemde tuinarchitect Leonard Springer werd gevolgd door uitleg over schors, bast en cambium; dit alles afgewisseld met bomenfoto’s van waar dan ook.
Aha. Dus een boom hóeft niet dik te zijn voor oud, hóeft niet oud te zijn als dik, en als hij eruit ziet als een wattenbol op een lolliestokje, is hij van onderen kaalgevreten door een paard. Maar – vraagje uit de klas – hoe zit het dan met de baobab? Het antwoord kwam prompt en kort: giraffen. Natuurlijke logica. Hier leerde je naar bomen kijken en van bomen weten; voor praten ermee moest je elders zijn.
Vier avonden besteedde ik zo aan bomen; een woord dat na die kennismakingsronde meer en meer vervangen werd door Latijnse namen (eerst geslacht, dan soort, dan cultivar).
Nu is het herfst. Afgevallen bladeren liggen voor mijn voeten, voor mijn ogen. Over straat lopend mompel ik keer op keer: ‘Scheve bladvoet, dus een iep.’
Nida Oudejans
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Twee Brabantse mennekes
Meestal valt het onderwerp vanzelf in mijn hoofd. Alsof iemand een seintje geeft dat het tijd is voor een verhaal. En dan gebeurt er geheid iets dat de moeite van het vertellen waard is. Maar dit keer nodigt de naderende deadline niet uit tot schrijven. Niet over het mediagedoe rond een niet goed ingeschat zandtransport en niet over de konijnenplaag. Niet over de langverwachte start van ons bouwproject. Niet eens over de bronzen engel van Carasso, die bij zijn verhuizing hoog boven onze hoofden zweefde, roerloos in een lichtblauwe ochtendhemel. De woorden willen maar niet komen. Het is alsof iets in mijn binnenste wacht. Inmiddels vertrouwd met dit creatieve proces, wacht ik mee.
Tijdens het jaarlijkse uitje van ons arboretum volgt de beloning. In de vroege middag arriveren we in Den Dungen, onder Den Bosch, bij Landgoed D’n Hooidonk. Een vijf hectare groot park met 1250 verschillende bomen en struiken. Wat begon als hobby van een echtpaar, is nu een ‘groen Europa in het klein, gewoon in Brabant’. Je kan er ‘wandelen tussen het groen, je laten verrassen en verwonderen’. Maar de folder rept met geen woord over de twee mannen die ons staan op te wachten. Met pet en onvervalst Brabants accent vertelt Ad hoe zijn kompaan met het bedrijf begon. Een buurman verhuisde en er kwam een stuk grond bij. Een andere buurman ging weg en opnieuw werd uitgebreid. Nog elf buurmannen ondergingen hetzelfde lot.
Dan neemt eigenaar Frans het over. Het beplantingsplan van het park is simpel, begint hij trots te vertellen. ‘Hier unne boom, doar unne boom en doar un struik’. En vervolgt: ‘Vroeger was ik verpleegkundige. Maar ik werd gek van ’t vergaderen. Al dat zeiken en zeveren. Ik dacht: ge zoekt het zelf moar uit, ik gaon un hoveniersbedrijf beginnen’. Inmiddels is hij met pensioen.
Hij wist dat we zouden komen en heeft vanochtend persoonlijk de randen bij de sloot gemaaid. ‘En de rest, doar en doar en doar. Niet veul waark, zo’n 3,5 uur per keer. Sommige mensen doen er dagen over, ammel kwats’. Ik vraag hem of hij altijd al gedroomd heeft van een bomenmuseum. Hij kijkt me lachend diep in de ogen. ‘Lieve schat, gedroomd heb ik alleen van unne mooie vrouw en die heb ik’.
Terwijl we door het park wandelen, breekt een voorzichtig zonnetje door. Een criticus komt ons melden dat hier en daar fouten op de naambordjes staan. Frans raakt er niet van onder de indruk. Een goeie vriend van hem heeft die bordjes gemaakt. Hij kreeg kanker maar wilde de klus per se afmaken. Zijn as is verstrooid midden tussen zijn bordjes. Wie maakt zich dan druk om een paar foutjes?
Klagen over te veel onderhoud? Dan heb je de verkeerde tuin! Geanimeerd ventileren beide mannen de ene na de andere wijsheid. Iedereen hangt aan hun lippen. Onder luide protesten laten ze ons na een uur weer gaan. Maar ik neem tevreden afscheid, want mijn verhaal is binnen.
In Baarn volgt een onverwachte toegift. Daar, in het Cantonspark, treffen we een rijksmonumentaal tempeltje, afkomstig van landgoed Roosenburgh, ooit gevestigd op onze begraafplaats in Amsterdam. Een fraai ingemetselde tekststeen verhaalt over de verplaatsing van ‘de Colonnade’ in 1915, het jaar van de eerste uitbreiding van De Nieuwe Ooster. Eindelijk heb ik antwoord op het wanneer en waarom van deze verhuizing.
Terug in de bus naar Amsterdam blijf ik toch vooral peinzen over die twee eigenwijze Babantse mennekes. Wil je afval en veel werk? Leg dan beukenhagen aan. Frans begint er niet aan. Hij heeft buxushagen van een meter hoog, die knipt ie eens in de drie jaar. Aangevreten magnolia’s? Nee hoor, die van hem bloeien ook in de winter. Last van konijnen? Bij hem komt zonder probleem een jager.
Doen we het eigenlijk wel goed op De Nieuwe Ooster?
Marie-Louise Meuris
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een multiculturele samenleving in het arboretum…..
Het kabinet is gevallen… het land maakt zich op voor nieuwe verkiezingen. Kranten staan vol van partijprogramma`s en op de televisie worden heftige debatten gevoerd. Lijsttrekkers verkondigen waarom hun partij de meest verstandige keus is om op te stemmen. Hoewel ik het vaak heftig interessant vindt om de discussie te volgen, moet ik bekennen dat ik een van die mensen ben die niet naar de stembus gaat. Dit tot groot ongenoegen van, onder andere, mijn zeer gewaardeerde collega Jeroen die het elke keer weer nodig vindt om met mij daarover in discussie te gaan. ‘ Mensen moeten gebruik maken van hun democratisch recht” aldus Jeroen. Ik zeg ook niet dat niets mij onberoerd laat op politiek vlak. Als ik termen hoor zoals hoofddoekjes, kut-marokkanen, verblijfsvergunning, assielopvangcentra, etc. dan begint het toch wel ergens te jeuken. Begrijp mij goed: ik val geen enkele politicus die over deze termen een sterke mening heeft af of bij, daarvoor verdiep ik mij te weinig in deze materie. Ik zucht en hoop op beter. Juist in deze periode denk ik aan onze bomen in het arboretum van De Nieuwe Ooster die het goede voorbeeld geven. Immers, zijn zij juist niet een afspiegeling van de multiculturele samenleving in een stad als Amsterdam? Een Noorse esdoorn staat gebroederlijk naast een Turkse eik. De Finse meelbes is al jaren lang een goede overbuur van de Perzische slaapboom en de Koreaanse zilverspar deelt zijn grondgebied met de Kaukakische els. De Spaanse aak zuigt net zo veel vocht op als zij nodig heeft en laat genoeg achter voor de Chinese slangenesdoorn die toch echt veel van dat spul gebruiken kan. En zonder daar maar enige woorden aan vuil te maken, mag de Japanse haagbeuk heerlijk in de schaduw staan van de reusachtige Libanonceder. De Oosterse beuk accepteert dat hij, vanwege zijn standplaats, minder aandacht krijgt dan de altijd op de voorgrond staande Canadese populier en geen van de bomen hoor je klagen dat het blad van de Japanse notenboom model stond voor het logo van De Nieuwe Ooster. Zelfs de vermeende `lastige` Portugese kers past zijn groeiwijze (lees: leefwijze) aan, aan de kort op afstand staande Servische spar die nou eenmaal iets meer leefruimte nodig heeft. Als er al turbulente omstandigheden komen in de vorm van een storm – misschien te vergelijken met de kredietcrisis in de menselijke wereld – dan buigen de takken met de wind mee, en dat allemaal tegelijk en dezelfde kant op. Ja, zelfs de altijd stugge Amerikaanse eik laat zijn twijgen meedansen als een gezamenlijk en mondiaal optreden. Natuurlijk is er altijd wel een dissident, een anders denkende, in de vorm van een Mongoolse linde. Maar deze boom houdt zich koest en beseft maar al te goed dat hij nergens een meer vreedzame en kleurige plek kan vinden om te gedijen dan in het multiculturele arboretum in Amsterdam… een voorbeeld in stilte.
Sorry Jeroen, ook dit keer laat ik mijn stem voorbij gaan. Ik geniet van al het moois dat er is en als het nodig is buig ik, net als mijn bomen, flexibel mee.
Johan Mullenders
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
“Trees are nice”
“Why are you interested in our trees?” asked Johan when I joined the Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster recently. Well that was not something I had thought about much until he asked. As a child I remember asking the names of trees, where they had come from and especially interesting, how old they were! Like when children look at adults I guess they ask themselves these same questions also. The people around me then did not know the answers of course, except for anecdotal and misleading tidbits of information. Many years later all these answers can be known and thanks especially to internet they can be known where and whenever you want them. For the endlessly curious child within us the way is open to get to know and love the trees that surround us and provide living architecture to our outdoor spaces.
“Trees are big and trees are nice” “They were here before men or mice”
Me or another volunteer from the Stichting will love to show you around the tree collection and the park sometime!
Roger
Bomen zijn mooi"
"Waarom bent u geïnteresseerd in onze bomen?" vroeg Johan me, toen ik me onlangs bij de Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster aanmeldde. Nou, dit was niet iets waar ik veel over na had gedacht tot dat moment. Ik herinner me dat ik als kind al wilde weten wat de namen van bomen waren, waar ze vandaan kwamen en bovenal hoe oud ze waren. Eigenlijk precies dezelfde dingen die kinderen over volwassenen zouden willen weten! De mensen in mijn omgeving wisten destijds de antwoorden natuurlijk niet, afgezien van enkele anekdotes en misleidende stukjes informatie. Vele jaren later zijn de antwoorden op deze vragen wél bekend en kunnen ze met name dankzij het internet overal en op ieder moment worden gevonden. Voor het eindeloos nieuwsgierig kind in ieder van ons is er nu een manier om de bomen die ons omringen en onze buitenruimtes van levende architectuur voorzien, te leren kennen en liefhebben.
“Bomen zijn groot, bomen zijn fier” “Ze waren hier lang voor mens en dier”
Ikzelf of een andere vrijwilliger van de Stichting, leiden u met alle liefde rond door de bomenverzameling van dit prachtige park!
Roger
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een paar kastanjes, anno 1978...
Mijn vader was een onderwijsman en hield er van om het onderwijs aanschouwelijk te maken. Zo haalde hij allerlei beesten de school in, vogels, eenden.., Eitjes werden uitgebroed in de volières..., nachtegaaltjes moesten gaan zingen..., geitjes in de tuin.... Toen hij directeur werd in Amsterdam van een MAVO en op een bovenhuis ging wonen, was er niet veel tijd en plek meer over voor het vak biologie. Het moest wachten tot hij met pensioen ging, maar het verhuizen naar een huis met tuin lukte niet zo. Hij ging toen invallen voor het tekort aan biologiedocenten en uit die tijd herinner ik me dat hij had gelezen dat je kastanjes kon laten kiemen door deze met 4 spelden (O-W- N-Z ) op te hangen in een glas water, zodat ze half in het water lagen en wortel konden schieten. Het gebeurde echt, en niet met één maar met meer tegelijk, een mooi gezicht in de smalle vensterbank van de keuken, een zonnig plekje met ochtendzon. In die tijd had ik net een volkstuin gekregen bij een boer in Holysloot, een stuk gras waar de boer geen koeien meer op wilde houden, dus alles daar, kon nog groot en wijduit groeien. Ik had er totaal geen erg in dat een kastanje groot kon worden, uit zo'n kleine kastanje. Ze waren zo mooi glanzend toch en dat je een boom eigenlijk niet zovaak moet verplanten, daar had ik toen ook nog geen idee van. Vier ontkiemde kastanjes kreeg ik mee naar mijn tuin en zette ze mooi op de vier hoeken van deze. De winter was koud en de kleine kastanjes deden hun best. Mijn vader kwam in 1979 op het eind van zijn leven, hij heeft de kastanjes nog wel in mijn tuin gezien, maar toen kwam het bericht dat de schoonheidscommissie van Noord-Holland de volkstuinen wilde opdoeken, begrijpelijk, iedereen deed daar ook maar wat en vier kastanjebomen achter de zeedijk zou geen gezicht zijn geweest, denk ik nu. Ik nam de vier kleine kastanjeboompjes van een halve meter mee, elk in een emmer en zette ze op mijn balkon-3hoog, heet in de zomer, koud in de wind, maar ik kreeg een nieuwe volkstuin in Blijkmeer in Amsterdam- Oost, aan de Zuiderzeedijk. Helaas waren er na de winter drie kleine kastanjeboompjes overgebleven, ik plantte er drie, maar twee sloegen maar aan op de oude ijselmeerse zeeklei van mijn nieuwe tuin, het was ook een stuk grasland van een boer die ophield. Uiteindelijk lukte het één kastanjeboom te overleven, hij werd gróót, en mooie takken met knoppen had hij al in de herfst en dan tegen de blauwe lucht in de lente was ie sterk, met een mooie gladde stam, een klopje waard. Door de zeeklei deden de dingen in mijn tuin het òf te goed òf te slecht, dus mijn kastanjeboom groeide als een gek, wel twee meter per jaar, en ik snoeide vast nog niet goed genoeg, want de top werd veel te zwaar, of er was misschien toch een beschadiging ontstaan door al het vervoer, in ieder geval, er scheurde een grote tak af, een diepe wond voor jaren en er groeiden twee uitlopers naast elkaar. Na een jaar of twintig kreeg ik maar geen kastanjes, zeiden ze me dat een kastanjeboom een lange puberteit had, tot ik op een keer een zachte plof naast me hoorde toen ik in de tuin bezig was, warempel.. een echte kastanje! ..en er volgden er meer in de volgende jaren. De proef van mijn vader met de spelden heb ik niet hoeven doen, want de natuur lost dat graag zelf op. Verdwaalde kastanjes kiemen in de grond, een paar meter verder op van de moederstam. Ik heb er een stuk of wat, als jonge zaailing geprobeerd te slijten aan een tuin in Wolfheze, te droog, toen aan een tuin in Emmen, te nat en toen kwam het steeds uitgestelde bericht dat Amsterdam wilde gaan bouwen op het terrein in de buurt van IJburg, na het destijds gewonnen referendum. Ik zou dan in de herfst geen kastanjes meer kunnen brengen naar mijn moeder, ze was toen al oud, tegen de honderd, en haar ogen hadden nog 5% zicht, dus het voelen van die speciale kastanjes was voor haar heel bijzonder. Begin 2008, mijn moeder was net in december overleden, werd het definitief dat alle bomen omgehakt zouden worden, want een kastanjeboom van dertig jaar heeft nog niet genoeg ancienniteit verworven, dus in januari 2009 ging ie echt om. Gelukkig had ik twee zaailingen van een paar meter met een dun sliertig stammetje kunnen herplaatsen, want wie kan nu zomaar een kastanje plaatsen? Op een rotonde of een Anne Frankplein, of zo? Via een boomriddercursus kwam ik op het idee om mijn kastanjeboomverhaal voor te leggen aan Johan Mullenders en hij reageerde zo positief, dat er nu twee zaailingen op de Ooster staan met een penning ' geschonken namens Henk Wijmans, overleden 1979 ' en ' geschonken namens Uke Couperus, overleden 2007 ' eraan. En ze doen het! Een bijzondere gastvrijheid voor de na-zaailingen van de kastanjes op de vensterbank in de keuken van mijn ouderlijk huis. Mijn wandeling op de Ooster gaat dan nu vanaf de parkeerplaats langs de zijkant van de parkeerplaats, naar de rhodondronstrook tussen vak 76 en 77, naar mijn ouders hun graf in vak 1B, totdat ik over 20 jaar een paar mooie glanzende kastanjes kan neerleggen op hun grafsteen, anno 2029....m'n vader zou het prachtig vinden....
Dank jewel, Johan!
Anna Wijmans
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De Moerbei
Iedere vogelliefhebber heeft zijn favoriet, en hetzelfde geldt voor boomliefhebbers. Soms zijn dat heimelijke liefdes (de kraakwilg, bijvoorbeeld, of de Canadese populier), soms collectieve, zoals blijkt uit de voorliefde voor de bruine beuk die vele mensen blijken te hebben. Omdat één boom een beetje weinig is, zou je jezelf een top tien moeten gunnen. Het zou een variant kunnen zijn op het onbewoonde-eiland-spelletje: als je ergens zou aanspoelen, welke bomen zou je dan aan willen treffen? De een voor de sier, de ander voor de vruchten, een derde voor het stevige hout, een vierde omdat hij bepaalde dieren aantrekt. Het prettige van De Nieuwe Ooster is dat er zoveel bomen staan dat je dit spelletje makkelijk kunt uitvoeren. Als je vaak op het terrein wandelt, begint er zich als vanzelf een toptien in je hoofd te vormen. Soms valt er na vele wandelingetjes eentje af (bijvoorbeeld als in de winter de zwarte linde toch wel erg lelijke takken blijkt te hebben), soms komt er eentje bij – bijvoorbeeld omdat de walnoot in de winter juist zo prachtig is. In mijn geval zou één boom zeker niet mogen ontbreken: de moerbei. Een prachtige exotische fruitboom met een hele bijzondere cultuurgeschiedenis. In De Nieuwe Ooster staan er een paar, vooral rond de driesprong in het midden van de begraafplaats, waar ook een grote monumentale zwarte walnoot staat. De moerbei die met zijn takken de grafstenen beschermt is naar alle waarschijnlijkheid de dikste van Nederland, met ruim 2,3 meter omtrek. Hij stamt dan ook uit de begindagen van de Nieuwe Oosterbegraafplaats en is waarschijnlijk van dezelfde leeftijd als de scheve moerbei die aan het Roelof Hartplein staat. Wat ik zo prachtig aan de moerbei vind, is allereerst de donkere knoestige stam die de oudere boom krijgt. Je kunt zien dat er leven in die stam en bast zit; dat deze Morus uit een oude cultuur komt waar het niet ging om rechte strakke vormen, maar juist om verweerdheid en kronkeligheid. Die oude cultuur is natuurlijk de Chinese. Daar werd de Morus gekweekt en veredeld omdat hij de gastheer is van de zijderups. De zijdevlinder legt honderden eitjes op het blad van de witte moerbei. Als deze in rupsen veranderen, doen deze zich drie weken lang te goed doen aan de bladeren en worden zo’n tien centimeter lang. Dan weven ze in twee dagen een cocon. Die wordt in water losgeweekt, verwerkt, geverfd en gewoven. En zo ontstond de zijdecultuur, die dankzij Marco Polo aan het eind van de Middeleeuwen ook naar Europa kwam. Zijderupsen gedijen niet in Nederland (te koud), maar in de herfst krijgt de Moerbei wel prachtige, smakelijke vruchten, die een beetje lijken op frambozen of aardbeien. Vogels vinden de moerbeien ook heerlijk en vandaar dat het in de herfst een gekwetter en gesmak van jewelste is in de buurt van de moerbei. Heerlijke vruchten, een gastheer voor vogels, een doorleefde stam en een cultuurgeschiedenis van duizenden jaren: de moerbei hoort zeker in mijn eigen top tien.
Louis Stiller
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De laatste rustplaats van een wereldreiziger. Of hoe een Giant Sequoia op De Nieuwe Ooster terecht kwam.
De natuur in Californië hoort zeker in het rijtje mooiste en overweldigendste in de wereld. Maar de oprukkende verstedelijking en vooral de al decennia durende kap door de houtindustrie hadden er bijna voor gezorgd dat een van haar bekenste ambassadeurs, de Giant Sequoia ofwel de grootste en oudst wordende boom ter wereld, voorgoed was verdwenen uit het Californische landschap. Gelukkig hebben activisten dit voorlopig weten te voorkomen. Door middel van fel verzet met spectaculaire acties (zo bracht een activiste eens 738 dagen door in een 55 meter hoge, 600 jaar oude boom), maar ook educatie en bewustwordingscampagnes. Onderdeel van een van die campagnes was het uitdelen van gratis stekjes. En zo kreeg ik, een rondreizende Amsterdammer, tijdens de paasvakantie in 2002 een piepklein exemplaar van deze Sequoiadendron giganteum kado. Met wat hulp van een tuinierende vriendin bij wie ik daar logeerde heeft het stekje de rest van de reis weten te overleven, terug naar de Oudezijds Achterburgwal. Hij hing er wel wat slapjes bij in zijn op straat gevonden pot, twee hoog achter op het platje. Gelukkig zat er bij het stekje een telefoonnummer voor een gratis bomenhulplijn in de VS. Na het stekje op hun advies te hebben gestut met een breinaald kwam het boompje, hoewel voor altijd een tikkeltje scheef, er weer goed bovenop. Het ging zelfs zo goed met het boompje dat me ik me al na een paar jaar zorgen begon te maken over het tempo waarin hij de lucht in schoot. Bij een volgend bezoek aan San Francisco kwam ik in Muir-woods, het nationale park met de laatste populatie Coastal Redwoods (Sequioa sempervirens) in de buurt van San Fransisco. Daar legde ik de kwestie voor aan de Sequoia expert van de Universiteit van Santa Cruz. Volgens deze expert zou de boom langzamer groeien als ik hem in de schaduw zou zetten. De afgelopen twee jaar stond hij daarom bij een muur, misschien is dat waarom hij er nu op z'n 3D plek op De Nieuwe Ooster nog een beetje schever uitziet. Maar dit kon blijkbaar niet voorkomen dat hij toch in een straf tempo door bleef groeien. Het feit dat ik regelmatig de bruine takjes eruit knipte, een paar keer per jaar speciaal coniferen-voer toevoegde en gezorgd heb dat hij altijd vochtige grond had kan daar, moet gezegd worden, natuurlijk ook aan bij hebben gedragen. Toen kwam het moment dat ik, en dus ook de Sequoia, moest verhuizen. En dan blijkt dat kleine stekje van een paar jaar geleden inmiddels een aardig boompje te zijn geworden dat nog maar nauwelijks via het keukenraam van het platje naar binnen te krijgen is. Het hele raam moest eruit, ik begon me meer en meer te voelen als zo’n toerist die een schattig baby-aapje mee smokkelt uit Marokko en een paar jaar later met een volwassen berberaap in haar flatje zit. Hij kon nog wel even op mijn balkon vier hoog in de Dapperbuurt blijven maar het was duidelijk dat ik snel een goed tehuis voor de boom zou moeten vinden. Binnenkort zou ik hem niet zonder meer kunnen vervoeren of verplaatsen, meer dan de balkondeur eruit gaat toch moeilijk worden in een huurhuis. Inmiddels had ik van TV geleerd dat Giant Sequoias naast de grootste levende wezens op aarde ook de snelst groeiende bomen zijn. O jee. Hoe meer ik over ze leerde hoe korter mijn lijstje met opties werd. In de tuin zetten bij bevriende begane grond bewoners bleek niet echt een optie. Giant Sequoias kunnen immers verschrikkelijk oud worden en wat als die mensen zouden verhuizen (de gemiddelde woonduur in Amsterdam is zeven jaar) en de nieuwe bewoners hem om zouden hakken? Bovendien wou ik eigenlijk wel een omgangsregeling. En zo’n reus is natuurlijk ook niet echt een geschikte boom om in je binnentuin te hebben. Voor je het weet doen de buren je een proces aan je broek omdat je al hun zon afpakt. Naar vrienden in Frankrijk dan? Maar daar is het klimaat te droog en bovendien kan ik het regelmatig bij de boom op bezoek gaan dan wel vergeten. Ik heb zelfs nog even overwogen om hem aan het hek van de Hortus te binden met een briefje met “zorg alstublieft goed voor deze boom” erbij. Maar de Hortus heeft al een exemplaar, 30 jaar oud nog maar en nu al enorm. En ze zitten al zo krap in hun ruimte. Gelukkig ging ik op een dag naar een rondleiding op De Nieuwe Ooster en viel alles op zijn plek. Als mijn boom asiel zou kunnen krijgen op de begraafplaats zou dat natuurlijk ideaal zijn. De boom zou daar veilig zijn, ik zou altijd op bezoek kunnen komen zonder te storen en wat is een mooier symbool voor de eeuwigheid dan een altijd groene boom die duizenden jaren oud kan worden? Ik ben dan ook zeer dankbaar dat De Nieuwe Ooster hem wou opnemen en een heel mooi plekje voor hem had. Wat me tot slot bij mijn laatste verzoek brengt: als er een bordje op kan dan graag de vermelding "Simon Pearse". Dan heb ik toch nog een mooie en bereikbare herdenkingsplek voor mijn vriend Simon die ver weg in York (noord Engeland) begraven ligt. Hij is drie jaar geleden omgekomen en ik mis hem nog elke dag.
Dafna (met dank aan Jop)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Berk Vorige week zondag was ik met mijn dochter van zeven in het Amstelpark. Om een uur of half drie hadden we alles achter de rug: de fietstocht, de speeltoestellen en het treintje, de rugzak was leeggegeten, het drinken op. Tijd voor het betere nietsdoen. We lagen op de steiger, voelden de zon en keken omhoog door de kale bomen naar de strakblauwe lucht. Af en toe een vogel, af en toe de strepen van een vliegtuig.
Bomen zijn het decor voor de grote en kleine momenten van het leven. Naast het graf van mijn moeder op de nabije begraafplaats stond een boom die me na zes keer vier seizoenen leerde dat alles komt en gaat en dat dat goed is. Die boom was daar, terwijl ik zocht naar antwoord op mijn vragen. Iedere morgen als de zon opkwam stak ze haar takken uit naar de hemel. Iedere avond wachtte ze tot het nacht werd en weer ochtend. Wortels stevig in de grond. In weer en wind, gewoon een boom. Toen ik had geleerd wat ik moest leren zag ik de schoonheid van de boom. Haar zilverwitte, glanzende bast. De ‘ogen’ in het zilver. De kleur van de blaadjes. Het geruis. Over dat ruisen schreef Thera Coppens een gedicht:
Nu het regent druppelen de bomen over de ruit.
Ik zet mijn walkman af en luister lang naar dit geluid:
stemmen zijn het en duizend handjes die applaudisseren.
Ruisen is het en satijnen rokken van een bruid.
Ik luister de regenwolken drijven over iemand in de hoge hemel zet het ruisen uit.
Vorige week zondag lag ik met mijn dochter onder een boom. Mijn mobieltje vertelde me dat grote, lieve, eigenwijze S. dood was. Het park was niet mooi meer, de boom een kale boom. De kinderen schreeuwden schel. De les was ik vergeten. Straks weet ik het weer. Het kind van S. moet alles nog leren. Ik hoop dat de bomen zullen helpen.
Nicola Prins
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De rode beuk
Vroeger dacht ik dat ik de enige was, maar nu ik wat ouder ben geworden, blijken er heel veel van te zijn: liefhebbers van rode beuken. Als jongetje, toen de bomen nog geen namen hadden en de dieren nog konden spreken, vielen me de majestueuze roodbruine beuken al op. In de voortuinen van notabelen, maar ook in het bos, waar tussen de groene beuken ineens een donkerrood exemplaar stond. Ook in De Nieuwe Ooster staan diverse rode (ook wel: bruine) beuken. Schuin achter de aula bijvoorbeeld staat zo'n prachtig roodbruin-gekleurd exemplaar. Deze werd geplant in 1892, vlak na het gereedkomen van het eerste deel van De Nieuwe Ooster, en omarmt inmiddels het graf van de architectenvader en -zoon Salm. Waarom de Fagus sylvatica ‘Atropunicea’ zo in de smaak valt, is lastig te zeggen. De groene beuk heeft precies dezelfde olifantshuidbast, dezelfde dichte, volle kroon vol zwierige takken, en precies dezelfde vorm bladeren: stevig, een beetje opbollend, en met een glad, bijna spiegelend oppervlak. Ook bij groene beuken zakt het onderste deel van de stam een beetje in als hij erg oud en zwaar wordt, waardoor stam en wortels een soort aandoenlijke olifantenpoten worden. En van sommige kersensoorten hebben de bladeren dezelfde donkerrode kleur, die zo heel anders is dan het gebruikelijke groen. Waarom dan toch dat speciale, warme gevoel voor rode beuken?
Nu ik wat ouder ben, en de dieren niet langer tot mij spreken, zie ik twee verklaringen. Allereerst is de rode beuk al meer dan anderhalve eeuw een statussymbool. Het is de notarisboom, de domineesboom, de boom die in Noord-Groningen alleen geplant mocht worden als je meer dan 10 hectare grond in je bezit had. De Fagus sylvatica ‘Atropunicea’ was een mode-boom in het midden van de negentiende eeuw, als onderdeel van de Engelse landschapsstijl (die ook in De Nieuwe Ooster is toegepast). De rode of bruine beuk was al bekend als genetische afwijking van de groene beuk, die her en der in de bossen werd aangetroffen, maar in de eerste helft van de negentiende eeuw besloot men deze grootschalig uit te selecteren en te kweken, om hem vervolgens in siertuinen te kunnen zetten. Volgens deze verklaring, ben ik als jongentje gewoon gevallen voor status: de rode beuk staat gewoon bij de mooiste huizen van het dorp waar ik opgroeide. Daar ging de begeerte naar uit. Maar die uitleg bevredigt niet helemaal. Ook de rode beuken in het bos vielen op, ik liep er automatisch naartoe, streelde de bast en liet me tegen de stam zakken, veilig omarmd door de laaghangende takken die een paraplu of parasol vormden. Blijkbaar is er iets met deze boom dat hem zo bijzonder maakt. Iets oers, iets veiligs. Levendig en tegelijkertijd treurig.
Wie dat wil ondervinden moet maar eens naar de rode beuken van De Nieuwe Ooster komen kijken, die vooral in het oude gedeelte rond de aula laten zien hoe majestueus en indroevig een boom kan zijn. De dieren kunnen niet langer spreken; de rode beuk fluistert des te meer.
Louis Stiller
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De Es
Een boom, die me na ligt is de es in de tuin van ons ouderlijk huis in Lobith. Hij maakte onze tuin tot de grootste en mooiste tuin van de wereld, die ik kende. Hij was geplant door de schoenmaker van het dorp, toen deze jong was en dat was zo’n 50 jaar geleden. In de zomer was het bij hete dagen heerlijk toeven onder zijn bladerdak. Het klimmen in de boom was helaas onmogelijk, zelfs niet als ik op de rugleuning van de bank stond. De eerste zijtak van de boom zat vrij hoog en er was geen enkele zijtak waaraan je je kon vastgrijpen. En die ene zijtak was zo dik, dat er voor een klein jochie als ik geen vasthouden aan was. Zo was deze hele mooie boom onbereikbare voor mij, terwijl ik in elke boom klom die voorhanden was. Het was een monument van mijn jeugd, maar ik kon er niet bij, onaantastbaar. Toen ik op 12-jarige leeftijd verhuisde zag ik hem alleen nog als groene mastodont boven het dorp uitsteken, maar ik bleef trots op ‘onze‘ boom. Toen ik eindelijk zo groot was dat ik er wél in kon klimmen was hij wederom onbereikbaar in de tuin van andere mensen. De achterburen, die stijf achter onze tuin woonden waren niet zo dol op mijn trots. Zij hadden er vooral schaduw van en naar hun zeggen kwamen er ook beestjes uit. Dat resulteerde in een aanvraag tot kappen. Mijn vader kwam dat ter oren en hij protesteerde, wat resulteerde in het kandelaberen van de boom, waarmee zijn einde werd ingezet. Als ik ooit een treurige boom heb gezien, ontdaan van alle pracht en praal dan was het wel die tot quasi kandelaar gedegradeerde boom van ons. Zo kwam mijn trots aan haar einde. voorgoed onbereikbaar.
Paul Kleine
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Viforpark
Op het prikbord stond dat we om halfnegen verwacht werden bij de ingang van het Viforpark, met potlood en schrift. Iedereen die al wat langer in Boskoop woonde wist zo langzamerhand wel waar dat was. Op de fiets vanuit de studentenflat waren we er binnen tien minuten. Het was maart, maar het vroor nog behoorlijk. Bovendien had het die nacht nog gesneeuwd.
Onze eerste buitenles plantenkennis kon beginnen. Meneer Beijer legde kort uit wat de bedoeling was en begon meteen met de eerste boom; de Latijnse en de Nederlandse naam, de typische kenmerken. Standplaatsbehoeften en zo verder. Ik had mijn handschoenen nog aan na het fietsen. Mijn handschrift was zo schrijvend, bijna onleesbaar merkte ik. Dus toch maar uitdoen die wanten. Inmiddels liep meneer Beijer met beide handen in z’n zakken alweer naar de vierde struik. Mijn balpen begon te haperen. Stukjes tekst vielen weg. Door goed te krassen ontstond er een soort braille, dat nog net leesbaar was. “Volgende keer een potlood mee, he?!” Meneer Beijer had een door weer en wind getaande kop. We begrepen nu waarom. Bij de tiende boom waren m’n vingers zo koud geworden, dat ik zelfs de namen meer kon krassen in het schrift. Na twee lesuren kou lijden stopte de les, zo’n veertig bomen en struiken verder. “Ik raad jullie aan de notities zo snel mogelijk uit te werken en daarna opnieuw deze route te lopen”, zie meneer Beijer met een knipoog: “Tot volgende week maar weer.” Sindsdien waren bij de Boskoopse middenstand alle vingertoploze handschoenen uitverkocht.
Gelukkig brak na de eerste lessen al snel het voorjaar aan. Luisteren en snel schrijven ging steeds beter. Zelfs het uitwerken was niet meer nodig. Iedere les werd de plantenlijst aangevuld met zo’n veertig bomen en struiken. Heel het Viforpark, het parkje tegenover station Boskoop en de toegangswegen werden dor ons bezocht. De talrijke Boskoopse kwekers hadden het voor elkaar gekregen om vanuit hun collectie meer dan vijfhonderd nakomelingen weg te planten in dit gebied. Paniek maakte van ons meester. Hoe konden we dit ooit allemaal leren?! Vele mooie voorjaarsavonden liepen we daar rond om de stof eigen te maken. “De Gaiten zijn weer bezig; altijd een gezellige drukte in de Boskoopse parken.” Door de Boskopers werden we geiten genoemd omdat we overal blaadjes afhaalden. Uiteindelijk viel het toch nog best mee. Je leerde de planten vrij gemakkelijk in de volgorde zoals meneer Beijer de route had gelopen. Nog steeds weet ik dat na de Lonicera tatarica de Weigela floribunda kwam en daarna het perkje met de Deutzia gracilis. Dan de hoek om op het gras een Hamamelis mollis. Uiteindelijk kon je de stof leren zonder ook maar naar de plant te kijken.
Maar o wee, op de dag des oordeels bleek dit toch niet de juiste methode te zijn. Iedere week liep meneer Beijer met zo’n twintig studenten de parken door. Als hij in de gaten kreeg dat je een ‘routestamper’ was, dan kon hij altijd wel ergens een onooglijk struikje vinden, dat je even had gemist. Dan kwam het er op aan: kon je de plant herkennen of wist je alleen dat in Boskoop in het Viforpark je de naam van de plant wist tussen de Lonicera en de Deutzia. Mijn achternaam begint met een M, dus was ik pas in de derde week aan de beurt. Meneer Beijer was wat de becijferinh betreft een pragmatisch man. Als je het standaard assortiment goed beheerste dan had je in ieder geval een zeven. Betrapte hij je op betweterigheid, dan vond hij altijd wel een zaailing tussen de tegels of een stekje langs de slootkant, waar je dan al of niet uitkwam. Hoger dan een acht was onmogelijk. Ik kon een zeven-en-een-half bijschrijven.
Wim van Midwoud
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bomen als spiegels
Bomen houden ons een spiegel voor. Ze geven ons uitdrukkingen en inzichten om met het bestaan hier op aarde te kunnen plaatsen. ‘Ik ben in de herfst van mijn leven,’ zeggen we als we een dagje ouder worden. Of: ‘De appel valt niet ver van de boom’, om aan te geven dat kinderen veel op hun ouders lijken – in uiterlijk en in karakter. Toch gaan dit soort vergelijkingen vaak mank. Appels vallen weliswaar nooit ver van de boom, maar kraaien en gaaien die de klokhuizen opschrokken kunnen de pitjes soms kilometers veder uitpoepen. Zo staat er aan de oeverlanden bij de Nieuwe Meer een pracht van een wilde appelboom, naar alle waarschijnlijk meegenomen door een hongerige Vlaamse gaai uit het Amsterdamse bos. Waarlijk: een appel die ver van de boom viel. Bomen hebben ook een heel andere levenscyclus dan mensen. Een loofboom in de herfst – uitzonderingen daargelaten – sluit zich af, gaat in winterslaap. Blaadjes vallen af, de groei stopt, sappen stromen langzamer dan ooit. In de lente gebeurt weer het omgekeerde, zoals we nu weer kunnen meemaken. Dan openen de knoppen zich, als nieuwsgierige jonge bruine beertjes die na hun winterslaap uit hun hol komen. Vol verwachting, soms nog aarzelend, begint de boom weer op gang te komen. Sappen komen weer op gang, bloesem trekt de eerste wakkere insecten, blaadjes ontwikkelen zich in takoksels en -eindes. Dat gebeurt ieder jaar weer, zoals we weten. Een boom leeft daarom vele mensenlevens. Als een boom in de herfst is, of zich staande weet te houden in de winter, is er aan het eind altijd de lente die een nieuw begin is. Een mens in zijn herfst weet daarentegen dat er na de winter niets meer komt. We hebben nu eenmaal niet het eeuwige leven. Een boom heeft ook niet het eeuwige leven. Soms worden ze nog geen dertig jaar, zoals de gemiddelde stadsboom, soms worden ze meer dan honderd jaar oud, zoals de grote groene en bruine beuk bij de Aula van De Nieuwe Ooster, die allebei uit 1892 stammen. Nog een decennium, en ze zijn ouder dan de oudste mens op aarde.
‘Lees maar, er staat niet wat er staat,’ schreef de dichter Nijhoff ooit. Dat geldt voor bomen ook. Ze houden ons een spiegel voor. Maar je moet wel goed kijken wát je precies ziet. Precies hetzelfde, en toch anders.
Louis Stiller
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
PEERTJES
Meester Walraven en meester Kramers waren bevlogen leraren. Kwam je de klas van de strenge en statige meester Kramers binnen dan imponeerden de vele opgezette dieren en de grote schoolplaten van de natuur. De veel jongere en vlotte meester Walraven was degene die ons mee naar buiten nam. Van hem leerden we herfststukjes maken en een herbarium. En we leerden het ene wilde plantje onderscheiden van het andere. Stengelloze sleutelbloem, aronskelk, salomonszegel, bosanemoon, koningskaars. Als ik aan mijn vroege jeugd terugdenk, komen de plantennamen boven. Maar een bomennaam zit er niet tussen.
In later jaren schaafde mijn vader mijn plantenkennis verder bij. Op het hoogtepunt van zijn carrière was hij tuinarchitect. Met veel gedrevenheid en creativiteit ontwierp hij grote tuinen voor notabelen. De ene tekening na de andere kwam uit zijn kleurpotloden en ze werden allemaal voorzien van plantenlijsten in het Latijn. Tijdens gezamenlijke wandelingetjes door ons dorp wees hij met zijn wandelstok om zich heen en spuide zijn kennis. Spirea van Houtii, Eleagnus Ebbingei, ik kan deze heesters zonder aarzeling benoemen. Maar ook mijn vader repte met geen woord over de bomen.
Kan dat wel? Geen bomenkennis, als je directeur bent van een gedenkpark met een almaar uitdijend arboretum? Is het echt zo erg gesteld met mij? Eens kijken. Er is een aantal bomen dat ik vrij snel herken. De valse christusdoorn, Gleditsia triacanthos ‘Sunburst’, was de eerste boom die Jan en ik kochten voor onze eerste eigen tuin. Drie grote wilgen, Salix alba, kwamen aan de waterkant. In de voortuin plantten we een Pyrus calleriana ‘Canthecleer’, mij aangeraden door een bevriende collega. De mooiste boom die er is, zei hij, en ik ging meteen door de knieën. Maar wat een rotboom, met al die kleine peertjes. Gelukkig verhuisden we vrij snel.
Nu siert een grote Prunus cerasifera ‘Nigra’ onze voortuin. Vlakbij plantten we een Pyrus salicifolia ‘Pendula’, als aandenken aan een bezoek aan de tuinen van Sissinghurst. Hangende twijgen, zilverige bladeren, bloeiend wit. Een boom die zijn belofte helemaal waarmaakt. En dat terwijl ie precies zulke peertjes heeft als die andere Pyrus. Verder een Cornus kousa ‘Chinensis’. In de tuinen van Mien Ruys torende hij hoog boven een aantal struiken uit, met grote volle takken met witte bloembladeren. Zo niet in onze tuin, waar hij elke zomer kalig staat te kwarren.
In de achtertuin staan een oude appel- en perenboom. Van Jan mocht ik ze niet omhakken, en hij had gelijk. Ze worden steeds mooier in hun ouderdom, zeker met een clematis en klimhortenisa langs stam en takken. Opnieuw plantten we wilgen, Salix alba ‘Liempde’. En twee Prunussen Subhirtella Autumnalis. Trouwe, lievige bloeiers van november tot ver in maart.
Niet meester Kramers, niet meester Walraven, niet mijn vader, maar mijn tuinen hebben gezorgd voor een beetje bomenkennis. En nu staat ons huis te koop. Ergens in Friesland ligt een nieuwe tuin op ons te wachten. Tijd om tuinboeken te lezen, modeltuinen te bezoeken, inspiratie op te doen in ons eigen arboretum. Want nieuwe bomen zijn nodig, voor de windsingel om ons huis. Zonder bomen geen leven, zonder bomen waaien we straks weg. Ik sta open voor elke suggestie. Behalve die ene boom met die peertjes, die komt er niet meer in.
Marie-Louise Meuris.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Latijnse namen
Op de lagere Land- en Tuinbouwschool werd ik voor het eerst geconfronteerd met Latijnse namen van al wat groeit en bloeit. Vreemd eigenlijk dat ik hier niets eerder over vernomen had. Zowel mijn moeder hield zich volop bezig (en nog steeds) met plantjes en bloemetjes en mijn opa was een echte hovenier met een heuse opleiding, gevolgd in Frederiksoord (Fr.). Van mijn moeder hoorde ik nooit een Latijnse naam. Zij zaaide Margrietjes en plantte Afrikaantjes en plukte Judaspenning. Dat ik later kon vertellen dat Judaspenning eigenlijk Lunaria annua heet bracht bij haar geen enkele emotie teweeg. Zij bleef doorgaan met Judaspenning plukken en Lampionplantjes verspenen; voor de goede orde vermeld ik hier dat het gaat om Physalis alkekengi! Gelukkig was mijn opa iets meer geïnteresseerd. Dat moest ook wel, hij was tenslotte een vakman. Toen ik trots vroeg of hij de Potentilla frutosica kende, een bloemetje die wij in de eerste klas met tekenles zo mooi mogelijk moesten natekenen, antwoordde hij direct verbeterend `fruticósa` met een klemtoon op de o. Slik! Ik realiseerde dat dit dus heel gevoelig ligt en met grote voorzichtigheid uitgesproken moet worden. Bij mijn moeder kon ik het gelukkig hebben over de heesterganzerik, een stuk veiliger. Maar veiligheid werd op de opleiding niet ingebouwd. Wilde je in dit vak vooruitkomen en `iets` worden, dan moest je al die moeilijke namen, want dat waren ze, in je hoofd stampen. En dus begon de kwelling. Een eik werd een Quercus, een beuk een Fagus en een linde veranderde in een prachtige Tillia. Hoe meer deze namen eigen werden hoe leuker ik het vond om ze ook te gebruiken. Zelfs bij mijn opa durfde ik over een Fraxinus (es) te praten. De meeste namen kon ik redelijk eenvoudig onthouden, maar een enkele schreef ik op een klein papiertje en haalde het zo vaak mogelijk te voorschijn om deze in mijn kop te stampen. Zo herinner ik mij nog dat de Metasequoia glyptostroboides (wie zou niet zo`n boom willen hebben) een week of drie in mijn broekzak overal mee naar toe ging. In de bus, op de fiets en zelfs onder mijn kussen. Ik moest die naam uit kunnen spreken alsof het mijn eigen voornaam was. Nog steeds is dit mijn favoriet, hoewel de Ceratostigma plumbaginoides er ook mag wezen, waarmee ik het `gewone` loodkruid bedoel. Het bezigen van al die Latijnse namen is bij elke vakidioot een prettige bezigheid. Je laat zo zien dat je weet waar je over praat en dat je geen gewone hobbyist bent die maar wat aanlult (sorry ma). Nee, zoals ze op de opleiding al meegaven, spreek Latijn en je bent iemand. Wat het allemaal erg lastig maakt is dat sommige namen opeens veranderen. Een groep van wijze mensen beslist op basis van wetenschap dat een bepaalde boom opeens anders moet heten. Zo heet de Platanus x acerifolia nu opeens P. x hispanica en de op school geleerde treurwilg Salix alba `Tristis heet nu Salix x sepulcralis `Chrysocoma`. De boom zelf trekt zich daar niets van aan en blijft dezelfde. Wat dat betreft heeft mijn moeder het maar makkelijk, die heeft het nog steeds over dezelfde treurwilg. Maar stel je voor dat ik tijdens een rondleiding door ons arboretum met dendrologen (vakidioten die de aardappel op hun bord naar binnen werken als Solanum tuberosum) een Latijnse naam uitspreek die twee maanden daarvoor veranderd is, dan wordt je echt niet serieus genomen! Dan hoor je eigenlijk thuis in de groep van hobbyisten. Op De Nieuwe Ooster worden momenteel nieuwe boombordjes opgehangen. Omdat wij onszelf als arboretum serieus nemen wordt de Latijnse naam als eerste en het grootst vermeld en daaronder, iets kleiner, de Nederlandse naam. Voor mijn opa zou dit als vanzelfsprekend geweest zijn, mijn moeder had het liever andersom gezien. Maar gelukkig….. als ik straks tegen haar zeg dat de Forsythia in het park uitbundig bloeit, begrijpen we elkaar!
Johan Mullenders
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
CONIFEREN
Mijn ouderlijk huis stond tegenover een groot plantsoen. Wij, kinderen uit de buurt, vonden het natuurlijk heerlijk om daar te spelen. Dat kon niet onbeperkt, want het plantsoen was aangelegd als gedenkplek voor de gevallenen uit het dorp in de tweede wereldoorlog. Centraal stond een beeld van drie ruggelings tegen elkaar staande figuren: een soldaat met een geweer een boer met een schop en een engel met de bijbel. Via de schop van de boer en de bijbel van de engel kon je prima op de helm van de soldaat klimmen en overzag je zo een groot deel van de gedenkplek. Maar dat liet je wel uit je hoofd, want het resultaat was: naar buiten stappende boze buurtbewoners en tegen het raam tikkende ouders. Respect was een woord dat hier inhoud kreeg. Toch was je hier graag als kind aan het spelen. Dat werd gelukkig wel getolereerd. Verstoppetje was een geliefde bezigheid. Achter vele gedenkplaten, struiken en bomen kon je jezelf prima verstoppen. Aan de rand van het plantsoen stond een -in mijn beleving- enorm hoge conifeer. Vanaf de grond kon je hier gemakkelijk inklimmen. Via de zijtakken die keurig trapsgewijs aan de stam zaten kon je in een mum van tijd tot op grote hoogte stijgen. Zo hoog zelfs dat je over de huizen heenkeek in de achtertuinen. Ook kon je zo goed zien waar degene die hem was met verstoppertje liep en kon je zo ongezien het moment bepalen dat je naar de buut rende. Die conifeer is een belangrijk begin geweest voor de bewondering van het groen. Na de HAVO begon het echte leven pas op de Rijks Hogere School voor Tuin- en Landschapsinrichting in Boskoop. Een school met veel studenten in een relatief klein dorp, dat werd overheerst door kwekers van…coniferen. In de lessen plantenkunde kreeg je steeds na een half jaar bomen, struiken, vaste planten natuurlijk ook de coniferen. Aan de hand van een takje moest je familie-, soort en zonodig ook de variëteitnaam bepalen. Omdat de coniferen vrijwel allemaal wintergroen zijn werd dit onderdeel in de wintermaanden behandeld. Maar ja, coniferen. Waar je ook maar keek in Boskoop, overal zag je de perceeltjes met die knalgele ‘Rheingold’, die gifgroene variëteiten en meer van die griezelige kleurtjes. Hoeveel coniferen de gemiddelde Boskoper wel niet heeft opgepot of gestekt. Dat zal in de miljoenen lopen. Zo’n overkill aan deze plantengroep, waardor de RHSTL-student al snel een natuurlijke afweerreactie ontwikkelde. Wat is er nou boeiend aan zo’n dooie conifeer die er alle seizoenen vrijwel hetzelfde uitziet?! Ook ik had dit afweermechanisme. Zeker tot twintig jaar na deze opleiding is in geen enkel beplantingsplan van mijn hand een conifeer te constateren.
Totdat ik op De Nieuwe Ooster kwam werken. Van de vele honderden soorten in dit gedenkpark zijn er vooral veel conifeer. Een plantengroep die je toch voor geen goud zou willen missen in zo’n oud park. Vooral ook door ouderdom wordt deze groep interessant: hoe ouder hoe mooier. Prachtige, uitgegroeide exemplaren van 10 meter of hoger. Een geweldige Libanonceder in het mausoleumgebied. Het spookachtige coniferenlaantje, waar je regelmatig uilen ziet. De fraaie Ginkgo’s op voorterrein en elders in het park, waarvan het blad zelfs het logo van De Nieuwe Ooster is geworden. De vele groepen met karakteristieke dennen. Voor mij is het wel duidelijk. Ik ben om. Geen park zonder coniferen!
Wim van Midwoud
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Sporen
Bomen en begraafplaatsen smeden een bijzondere band, waar ook ter wereld. Begraafplaatsen zonder bomen zijn sfeerloos, en bomen kunnen nergens zo oud, bijzonder en eigen worden als op een begraafplaats. Allebei laten ze een spoor na dat ons iets zegt over vergankelijkheid en de eeuwige cirkel van leven en dood. Toen de Haagse schrijver Louis Couperus in 1922 een reis maakte door China en Japan was hij verrukt van een Camellia Japonica die hij op een kerkhof zag. ‘In een Boeddhistisch kerkhof, waar de graven dicht op elkander stonden, zagen wij een immensen camellia-boom, een heiligen boom, eeuwen oud, reuzig zwaar van stam en twijgen en die vol gebloeid was met purperen, rosekleurige en blanke bloemen.’ De beroemde schrijver van Eline Vere en De Stille kracht was helemaal verrukt van de Japanse roos die zo overdadig bloeide op het kerkhof. ‘Het was een wonder van een boom: wààr wij in zijn zwaar gelooverte staarden, bloeide hij, blank, rose, rood.’ Aan de laatste opmerking van Couperus kun je zien dat het er tegenwoordig op begraafplaatsen wel anders aan toe gaat. Het ‘zwaar gelooverte’ is er nog altijd, in de vorm van beuken, eiken, populieren of treurwilgen. Maar op onze tochten langs de vele begraafplaatsen van Amsterdam, kwamen wij schrijvers van het Amsterdamse bomenboek – Eddie Blankers, Nico Hoogland en ik – regelmatig schitterende bloeiende bomen tegen: magnolia’s, sierkersen, -appels en -peren en zelfs buitenissige soorten als de Katsura en de sneeuwklokjesboom. De laatste, een Halesia carolina, draagt in de lente frivole bloemen en staat onder andere in vak 71 van De Nieuwe Ooster. Dat vak is sowieso een van de bijzonderste van dit arboretum – valse Christusdoorn, Judasboom en hemelboom staan gebroederlijk bij elkaar. Alleen al de opeenvolging van deze namen geeft een bomenblik op het lijdensverhaal van het Nieuwe Testament. In het Amsterdamse bomenboek hebben we dan ook veel aandacht aan vak 71 geschonken. Begraafplaatsen zijn dankzij die bomen – bloeiend of niet – altijd meer geweest dan plekken om te herdenken en te rouwen. Het zijn ook plaatsen waar het leven gevoeld en gevierd kan worden – het leven dat doorgaat, dat nieuw leven oplevert. Dat zag Couperus ook, 85 jaar geleden, toen hij op het Boeddhistisch kerkhof in Japan rondwandelde. ‘Zulk een boom wordt met steenen lantaarns omringd en in die groote monumentale lantaarns worden op feestnachten lichten geplaatst. Maar zulk een roodbloeiende Camellia-boom – er zijn er meerdere in Japan – kan ook vreemde dingen doen, bijvoorbeeld, zich verplaatsen en bloedspoor achterlaten en terug komen zonder een enkele bloem...’ Een spoor, vreemde dingen: we zijn met Couperus weer helemaal terug bij De stille kracht. Maar gelijk heeft hij wel. De combinatie van bomen en mystieke sfeer, geheimen en schoonheid tref je alleen op begraafplaatsen. Dat wist Couperus toen al, en dat weet ik sinds het schrijven van het Amsterdamse bomenboek nu ook maar al te goed.
Louis Stiller
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Wat de beuk voorbij zag gaan een voordracht van Jos van Hest bij het 115-jarig bestaan van De Nieuwe Ooster 20 mei 2009
Hij is nooit verder geweest dan vak 1. Deze roodbruine beuk, Fagus sylvatica Atropunicea. Hij is voor deze plek bedacht door Leonard Springer, de architect die begraafplaats De Nieuwe Ooster in 1890 ontwierp. Springer wilde een begraafplaats maken als, zoals hij zelf zegt, een lieflijk, schilderachtig en poëtisch oord waar men gaarne verblijft, geen sombere en droefgeestige plek waarvoor men huivert erheen te gaan, maar een harmonisch park met slingerende paden en bomen die hun rijk bebladerde takken over de graven uitstrekken om ze te beschermen. Hij zal waarschijnlijk in 1892 geplant zijn, twee jaar voor de officiële opening van De Nieuwe Ooster op 1 mei 1894. Zijn wortels omvatten het graf van Gerlof Bartholomeus Salm, gestorven op 4 mei 1897, de architect die het Aquarium van Artis bouwde en het kerkgebouw van de Vrije Gemeente aan de Weteringschans, nu beter bekend als Paradiso.
Hij is eenhuizig, de beuk: er bloeien zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen aan zijn takken. Bezoekers schuilen onder hem voor de regen. Hij is een roodbruine paraplu, een purperen parasol. Zijn takken raken soms de hoeden van de dragers. Kinderen rapen in de herfst zijn beukennootjes op. Miljoenen nootjes heeft hij in al die jaren laten vallen, voedsel voor eekhoorns en vogels, ook eetbaar voor mensen, mits in niet te grote hoeveelheden. (In beukennootjes zit fagine, een zwak giftige stof. Wie veel beukennootjes eet, wordt eerst buitengewoon vrolijk, daarna misselijk en krijgt hoofdpijn.)
Hij is erkend als landelijk monument. Dat staat beschreven op officieel papier: stempel erop, handtekening eronder, opgeborgen in een map, in een archief En hoe groot, sterk en oud hij ook is, hij kent zijn angsten. Hij is ook maar een schepsel dat weet van het bestaan van beukenbladluis en beukenspringkever, van wollige beukenluis en galmijt. Hij weet dat hij aangetast kan worden door de gevaarlijke meniezwam, dat hij bastkanker kan krijgen, roetdauw en necrotische vlekken.
Wat de beuk voorbij zag gaan:
Rouwkoetsen met paarden met zwarte pluimen zwijgende stoeten met zware grafkransen
Heren in jacquet, dames achter zwarte sluiers doodbidders met hoge hoeden
Kisten op schouders van dragers kisten op een baar met wieltjes
Bloemstukken met linten militaire eer en laatste groet
Schoolkinderen met een dode juf in een kist moeders met een baby in een rieten mandje
Harten van rozen, bloesem van verdriet ballonnen, fakkels, flarden van een lied
Nabestaanden, achterblijvers zoveel voetstappen op kiezels
Wat de beuk voorbij zag gaan:
Het licht en het donker, de dag en de nacht de zon en de maan, vallende sterren
De vier seizoenen, de twaalf maanden oorlog en vrede, regenluchten, zomerwinden
Het leed van een eeuw, honderd jaar tranen de troost van de tijd
Zon overgoot hem met duizenden lichtstrepen regen viel op hem neer met duizenden snikken
Wolken aaiden hem voor ze weer wegvluchtten wolken bedreigden hem en gaven geen soelaas
Zijn knoppen zijn als namen ze springen open in het zonlicht
Zijn bladeren zijn als namen ze verwaaien in de wind
Hij staat stevig als een huis hij waakt over doden en levenden
Winden ruisen door zijn kruin stemmen huizen in zijn takken
Beuk rode bron van zuurstof zijn lover zingt over, over
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
|