Hieronder ziet u een plattegrond van het arboretum. U kunt op een rode cirkel klikken en dan verschijnt het artikel van de corresponderende boom van de maand.
Plattegrond



Oh Sparrenboom?

Als eerste mag ik u – wat laat wellicht, maar daarmee niet minder hartelijk gemeend – een gezond en voorspoedig 2013 wensen. Had u een heuse kerstboom staan dit jaar? Ik bedoel een èchte boom, geen plastic, hoe mooi dan ook nagemaakt? En zingt u nog “Oh dennenboom”? Wellicht weet u al dat hier van een flink misverstand sprake is. De kerstboom, wordt vast niet blij van “Oh dennenboom”. Al afgesneden van zijn levensaders (wortels), wordt onze prachtige fijnspar uitgescholden voor een den. Vervolgens vertellen we in het bijzijn van onze boom dat zijn herkomst heidens is. En ook dat is onwaar.
In de 16e eeuw waren het christenen in Duitsland die begonnen zijn om met kerst de woning met een groene boom wat gezelliger aan te kleden. Zij gebruikten hiervoor een Abies alba, de Zilverspar. In het Duits Tannenbaum genoemd. De oorspronkelijke tekst van o dennenboom is dan ook Oh Tannenbaum. Dus welke ‘onwetende’ dat heeft vertaald in Oh dennenboom, moet hebben gedacht dat Tannen dennen betekent. Feitelijk betekent Tanne(n) letterlijk zilverspar.
Picea omorika
Picea abies, de fijnspar is van origine de Nederlandse kerstboom. Picea abies wordt in heel Europa aangeplant als bosboom, vooral voor houtproductie. De boom is inheems in Noord en Centraal Europa.
Picea abies 'Ohlendorfii' wordt een dwergconifeer genoemd, maar is alleen maar een trage groeier, want uiteindelijk kan deze ‘dwerg’ zo'n vier m hoog worden.
Picea omorika wordt ook als kerstboom aangeboden. Het verschil met Picea abies is dat de naald aan de onderzijde blauw is. Tijdens de Balkan oorlogen werden deze opeens veel minder verkocht, omdat mensen dachten dat de Servische spar daar ook vandaan kwam. De bij ons aangeboden kerstbomen worden evenwel in West-Europa gekweekt. De Picea omorika heet zo omdat deze inheems is in het grensgebied van Servië en Bosnië.
De Colorado-spar, Picea pungens 'Globosa' is ook te bewonderen in het arboretum. Deze blauwspar groeit te gedrongen om als kerstboom te gebruiken. Picea pungens heeft zeer puntige naalden en is inheems in de Rocky Mountains.
Abies nordmonniana wordt ook aangeboden als kerstboom, deze wordt steeds populairder vanwege zijn niet puntige naalden en de geringe naalduitval. Zelfs heb ik, omdat mijn schat als sinds haar vroegste kindertijd droomt van een verlichte kerstboom in haar voortuin, een Abies koreana in de voortuin geplant. Dat het overigens zo lang duurde, was omdat ze nu pas in een huis met een voortuin woont……
Natuurlijk ging het haar niet alleen als kerstboom. Ze wilde deze originele ‘kerstboom’ ook vanwege het sierlijk slanke uiterlijk, met tweekleurige naalden en rechtopstaande kegels. Waar Abies koreana inheems is laat zich middels de naam raden.Pice pungens 'Glauca'
Tenslotte is in het arboretum ook Abies squamata te bewonderen. Deze Zilverspar is inheems in West-China en daar veel aangeplant in bossen. Ze verdraagt zeer droge standplaatsen en wordt slecht mondjesmaat gekweekt in Europa.
En hoe onderscheid je nu een Abies van een Picea? Voor iemand die opgegroeid met het Boskoops dialect is er een makkelijk ezelsbruggetje. Als je de naalden bij een Picea van de twijg af trekt, blijft er een stukje van de bast zitten. In het Boskoops zeggen we dan er blijft een pietsie bast zitten, dus is het een 'pietsea'. De Abies heeft dit verschijnsel dus niet.

Abies koreana vak 5
Abies squamata strooiweide
Picea abies vak 3
Picea abies 'Ohlendorfii' voorplein
Picea omorika vak 43
Picea pungens 'Globosa' vak 66

Wilt u via mij meer nieuws volgen? Op Twitter kan dat via @maartenvanatten
Graag tot een volgende keer!
Maarten H. van Atten
Alphen aan den Rijn
---------------------------------------------------------


Fazantenbes in openbaar plantsoen, ingericht als arboretum?

Leycesteria formosa, de fazantenbes, wordt vrijwel niet in het openbaar plantsoen aangeplant. Waarom plant gemeente Boskoop deze nu wel en bovendien nog naast het soort twee cultuurvariëteiten aan?
Over het algemeen zijn de houtige gewassen in onze (openbare) buitenruimte beperkt tot ongeveer 200 soorten en cultuurvariëteiten. Terwijl er veel meer geschikte soorten zijn. Bovendien hoe meer variatie, hoe minder kwetsbaar. Iepziekte, watermerkziekte, bacterievuur, bloedingsziekte, massaria en nu weer Essentaksterfte, we schijnen het maar niet te leren.Fazantenbes
Gemeente Boskoop heeft nu een heel bijzonder project: als boomteeltdorp wil zij de boomteelt met zijn grote variatie aan gewassen terug laten komen in de openbare ruimte. De afdeling wijkbeheer heeft dit in samenwerking met enkele dendrologen opgezet en nu worden de gewassen op een (ook weer) bijzondere aanbestedingswijze ingekocht. Zo’n project, ‘Bloeiend Boskoop’ genoemd, verdient navolging.
En uiteraard hoort daar een zeldzame verschijning als de Fazantenbes bij. Deze plant, die alleen mondjesmaat in particuliere tuinen wordt geplant, verdient deze eer.
Op een droge arme grond wordt Leyceteria een sierlijke heester tot ruim 1 meter hoog en breed. De Leycesteria formosa blijkt zich evenwel op kleigrond ook prima thuis te voelen: gezonde groei en ook weer uitbundige bloei. Alleen groeit de struik op kleigrond uit tot ruim 3 meter hoog en breed! Zulke groeiverschillen en het op alle gronden goed doen, komen we slechts zeer zelden tegen bij houtige gewassen. Aangeplant op veengrond wordt de Leycesteria 1,5 tot 2,5 meter. Na deze kennismaking heb ik deze heester daarom geadviseerd op venige klei-grond binnen het project ‘Bloeiend Boskoop’. Deze bladverliezende struik bloeit met witte bloemen in een hangende aar, omgeven door rode schutbladerenFazentenbes. De bloemen worden gevolgd door bessen en omdat de rode schutbladeren blijven, heeft de bloeiwijze van juni/juli tot de vorst sierwaarde. De bes verkleurt van groen via roodviolet naar zwart. De cv ‘Golden Lantern’ heeft geelgroen blad, het jonge blad is iets rood gekleurd, was mooi afsteekt bij het gele (voorjaars)blad.
De cv ‘Purple Rain’ is zo genoemd vanwege de paarsviolette kleur van de schutbladeren.
Leycesteria is inheems in de Himalaya en groeit daar op de hellingen, kan dus vorst verdragen. De holle stengels kunnen behoorlijk invriezen. Omdat de Leycesteria bloeit op éénjarig hout, doet dit geen afbreuk aan de sierwaarde.
De struik is ingevoerd in Europa omstreeks 1825. Fazanten eten graag van de bessen en de Leycesteria is ingevoerd om als fazantvoer te dienen, waarschijnlijk vooral voor fazanten die door jagers werden uitgezet. Ook bij andere vogels zijn de bessen geliefd.
De plant dankt zijn naam aan William Leycester, plantkundige en rechter in Bengali. (16e eeuw). Formosa betekend mooi, schoon.
Leycesteria formosa is te bewonderen in de museumtuin.

Maarten H. van Atten Dendroloog en European Tree Technician
---------------------------------------------------------


Populier: Verguisd of geëerd?
De Kring Praktiserende Boomverzorgers bestaat 30 jaar. Vanwege dit jubileum organiseerde de KPB op zaterdag 24 maart 2012 een themadag over takbreuk bij Populieren. De Populier wordt vaak gezien als een onbetrouwbare boom, waar spontaan zware takken uitbreken. En dat zonder te voorspellen en/of te voorkomen is dat dit gebeurt. Dus voortaan maar iedere Populier mijden, de auto er niet meer onder parkeren en niet meer aanplanten? Aan de andere kant is de Populier wel heel kenmerkend voor het Nederlandse landschap. Snelle groeiers met zo’n grote bladmassa dat het landschap ook gevormd en bepaald word door Populieren. Ook in de bebouwde omgeving zijn het sfeerbepalers. Ze werden vaak aangeplant tussen langzaam groeiende bomen in de rol van “wijkers”. Deze wijkers zouden geveld worden op het moment dat de “blijvers”, de langzaam groeiende bomen, een beetje formaat hadden gekregen. In de praktijk gebeurde dit niet of te laat, de blijvers waren door een te donkere standplaats al misvormd of de buurt protesteerde tegen het vellen van de Populieren. Dit mislukte systeem heeft gezorgd dat ook in de bebouwde omgeving veel grote Populieren groeien.
En die Populieren laten dikke takken spontaan vallen en de bomen zouden dus op grond van de veiligheid geveld moeten worden. Bewoners protesteren dan, omdat zij die de bomen nog te mooi vinden om te moeten missen. Wat dan te doen?
Voor die Populieren die deze val van takken vertonen, is nu een snoeimethode ontwikkeld: het inkorten van de onderste takken, en deze als knot gaan beheren. De boom gaat zo nog een aantal jaren mee.
Sommigen(in de regel de bewoners) zijn hier blij mee, anderen(in de regel vakmensen) vinden het "geen gezicht". Dus blijft de moeilijke keus: kappen en een nieuwe boom planten of stervensbegeleiding. Gelukkig gaat het alleen over de Canadese Populier, en er zijn klonen die dit meer doen dan anderen klonen. Dus de betere klonen gebruiken en deze niet te dicht op elkaar planten, lost al veel op, in ieder geval voor nieuwe aanplant. Ook de klonen van de Zwarte Populier (Populus nigra) hebben er veel minder last van. Het verschil tussen de zwarte Populier en de Canadese Populier is nauwelijks zichtbaar, behalve natuurlijk bij de smalle bekende Populus nigra 'Italica".Italiaanse populier
In het voorjaar is te zien hoe mooi Populieren kunnen uitlopen. Canadese en Zwarte Populieren lopen vaak rood uit, per kloon vaak net iets later of eerder. De grauwe Abeel (Populus canescens) loopt mooi grijs uit. Om al deze pracht niet te hoeven missen, vind ik dan ook dat we toch moeten blijven aan planten, Als landschapsvormer zijn ze voor Nederland kenmerkend en dus onmisbaar.
De Canadese Populier is in het Arboretum te bewonderen in de buitenrand en in vak 83.
Verder groeit in het tweede deel van de hoofdlaan de bekende zuilvormige Italiaanse Populier, Populus nigra ‘Italica’. Deze krijgt op later leeftijd vaak zeer mooie wortelaanzetten. De wortels verdwijnen als een plank de grond in.
De inheemse en slordig groeiende witte Populier, Populus alba is geplant in de bermen. Een duidelijk ander bladvorm met een witte onderzijde maakt deze Populier makkelijk herkenbaar.
Tot vlak na de oorlog werd de Populus nigra ‘Vereecken’ veel aangeplant. Deze kloon kan op een goede standplaats op z’n sloffen de leeftijd van 200 jaar bereiken. Deze twee enorm grote bomen vindt u aan de buitenkant van vak 62.
De Populier kent enkele soorten met groot blad, tot zo’n 20 cm lang (soms tot 30 cm). De zeldzame Populus lasiocarpa wordt soms in parken aangeplant. De Populus szechuanica is nog veel zeldzamer, te bewonderen in vak 41. Beide zijn goed winterhard en worden kleine, sierlijke boompjes. En dan hebben we nog de Tril- ofwel Ratelpopulier. Deze is zo genoemd vanwege het geluid van het blad. U vindt de Populus tremula, aangeplant in de berm achter de graven van de geallieerden. Ga er bij een lichte bries eens luisteren….. je ware bladmuziek dat met flinke wind uitgroeit tot orkestrale omvang. Het is daarmee zelfs een ‘medicinaal’ geluid. Van dichtbij heb ik meegemaakt, dat het geluid van deze populier het opdringerige lawaai dat mensen in hun hoofd ondervinden, wanneer zij aan tinnitus lijden, aanzienlijk verlicht.

Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician

---------------------------------------------------------
Zo rot als een Mispel….


Onbekend maakt onbemind. De Mispelaar is helemaal uit en het werkwoord wordt ook verkeerd uitgelegd. De Mispel is de vrucht van de Mispelaar, wetenschappelijk Mespilus germanica. En ‘germanica’ klopt ook alweer niet.
Steeds vaker is de geslachtaanduiding (de tweede naam) het land van herkomst, dus dat waar de plant inheems is. Germanica is, zoals trouwe Asterix en Obelisk lezers weten, Duitsland. Mespilus germanica is echter inheems in West Azië. In het oude Perzische rijk werden al duizenden jaren geleden Mispelaars gekweekt als fruitboom. De vrucht bevat veel vitamine C, en werd daarom in Europa ingevoerd door de Romeinen, vooral in Frankrijk en Duitsland. De Mispelaar is in Duitsland al zeer lang verwilderd, daarom is de Mispelaar benaamd als Mespilus germanica.Mespilus germanica
De vrucht is pas eetbaar nadat deze bevroren is geweest en dan liefst nog na een bewaartijd. Na de (nacht)vorst ontstaat er een gistingsproces, de kleur van het vruchtvlees wordt bruin en tenslotte zacht. Dit zachte vruchtvlees kun je opslurpen, liefst buiten want al slurpend kom je de harde zaden tegen. Deze spuug je natuurlijk uit. En misschien is dit dan weer de reden dat de Mispelaar zo makkelijk verwilderde. Je kunt de vrucht natuurlijk ook uitlepelen. Soms worden mispels wel als vrucht aangeboden, maar meestal wordt onder die naam de Japanse Mispel verkocht (Eriobotrya japonica). Dit is een andere vrucht; het enige gemeenschappelijke is dat ze beide lid zijn van de rozenfamilie.
De Mispel is een schijnvrucht, in het vruchtvlees zitten 5 zwarte steenvruchten.
Mespilus germanica is een slordige struik, soms als boom opgekweekt. Er zit geen vorm aan, de dikke twijgen groeien kris kras alle kanten op. Het groene blad is behaard en voelt zacht aan. In mei verschijnen de grote witte geurende bloemen. Het is overigens niet een heel rijke bloeier. Als lid van de rozenfamilie (Rosaceae) natuurlijk vijftallig.
Solitair aangeplant is de Mispelaar een opvallende verschijning. Aangeplant in bosplantsoen en heesterborders is de Mispelaar vreemd genoeg zeer onopvallend. Blijkbaar is het vooral de groeiwijze die de sierlijkheid van deze heester/boom bepaalt.
In het najaar verVrucht mispelkleurt het blad bruin. Het krijgt de kleur van de vrucht die op hetzelfde moment van groen naar groenbruin verkleurt, soms vertoont de Mispelaar fraaie geel tot geelbruine herfstkleuren. De vrucht blijft aan de plant als het blad al gevallen is.
De Mispelaar groeit op vrijwel iedere grond zolang er voldoende vocht aanwezig is, op zeer natte gronden groeit deze ook goed.
In de jaren ’90 werd nog een tweede soort van dit geslacht ontdekt, de Mespilus canescens, inheems in Noord-Amerika.
Tenslotte, zo rot als een Mispel is een compliment! Getuige het rijpingsproces van de Mispel tot eetbaarheid bedoelen we dan iemand die gerijpt is en daardoor kwalitatief verbeterd!
Mespilus germanica is te bewonderen bij het bosprieel.


Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician
---------------------------------------------------------

 

De Katsuraboom
Heer Bommel uit de verhalen van Marten Toonder liet zelf zijn voorvaderlijke kasteel bouwen……
In Loosdrecht staat een kasteel met net zo’n geschiedenis. Jonkheer Henri van Sypesteyn liet begin 1900 een kasteeltje bouwen, op een fundament waarvan hij veronderstelde dat zijn familie er eens gewoond zou hebben. Omdat de Jonkheer net als Olivier B. Bommel gemakkelijk met geld omging, was het familiekapitaal aan het eind van zijn leven geheel uitgegeven.
Gelukkig zijn het kasteel en de tuin bewaard gebleven. Vooral de tuin is een bezoek meer dan waard.
Een bijzondere boom in de tuin is de Cercidiphyllum japonicum, één van de grootste en oudste in Nederland. De Cercidiphyllum japonicum is in Nederland ingevoerd in 1865. De boom in de tuin van het Loosdrechtse kasteel kan dus niet van de eerste partij zijn, al kan het op dit moment wel de oudste van deze soort in Nederland zijn. De boom in de tuin is een fraai exemplaar, helaas wat te veel ingeklemd tussen andere bomen.
De sierwaarde van de Cercidiphyllum is de vorm, het bronskleurige uitlopen van het blad en de fraaie gele herfstkleur (soms geel-oranje tot rood). Het afgevallen blad verspreidt een kruidige geur.Cercipiphyllum
Eigenlijk is het een zeer grote struik die door de kweker als boom opgekweekt wordt. Een goede kweker laat de boom boven de 2 a 3 meter struikvormig uitgroeien. Er zijn ook kwekers die boven de 3 meter een doorgaande harttak opkweken. Op deze wijze gekweekt wordt er een onnatuurlijk gevormde kroon gekweekt, veel minder fraai dan een natuurlijk gevormde kroon. Zoals met sommige boomsoorten het geval is kan men deze Cercidiphyllum dus beter niet ongezien bij de kweker kopen.
De Nederlandse naam is Katsuraboom en wordt soms hartjesboom genoemd vanwege het hartvormige blad. Soms wordt de boom ook – geheel ten onrechte - Judasboom genoemd. De Judasboom is de Cercis siliquastrum en deze is eerder in deze rubriek als boom van de maand beschreven. De bomen lijken wel iets op elkaar. De bladstand ven de Cercidiphyllum is evenwel tegenoverstaand en die van de Cercis verspreid. Op internet worden de soorten ook verwisseld. Google de Katsuraboom en je komt op pagina’s met foto’s van de Cercis bij beC. Rothfuchsschrijvingen van de Cercidiphyllum. Ander opvallend verschil is dat bij de Cercidiphyllum bloem en zaad nogal onopvallend zijn en dat de Cercidiphyllum tweeslachtig is. De mannelijke bloem bestaat slechts uit wat slordig hangende meeldraden. De vrouwelijke bloem is wel sierlijk, hoewel klein en onder het blad verscholen. Ook de banaanvormige doosvruchten zijn sierlijk en ook weer klein en onder het blad verscholen.
Inheems is de Cercidiphyllum in China en Japan. Daar is het één van de grootste loofbomen die tot wel 40 m hoog kan worden. In Nederlandse omstandigheden groeit de boom door tot ca 18 meter. Vrijwel de enige eis aan de standplaats is een luchtige bodem met voldoende uitwisseling van lucht. Dan is het een gemakkelijke boom die ook vrijwel geen ziektes kent. Gelukkig wordt de Cercidiphyllum japonicum de laatste jaren in gemeenten regelmatig als laanboom aangeplant. De iets kleinere Cercidiphyllum japonicum ‘Rothfuchs’ loopt rood uit en houdt die kleur langer vast, voordat het blad verderop in het voorjaar en de zomer naar groen verkleurt.
De familie Cercidiphyllaceae is een monotypisch geslacht, dat wil zeggen bestaande uit slecht één soort. Volgens de laatste inzichten is de Cercidiphyllum magnificum een natuurlijke variëteit en de goede naam is Cercidiphyllum japonicum var. magnificum. De ‘magnificum’ is weer iets kleiner en het grotere blad is iets blauwgroen; de vruchten hebben ook die aparte blauwgroene kleur. De Cercidiphylla’ zijn te bewonderen in vak 41 en 43.


Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician
---------------------------------------------------------



Firminiana symplex


Tijdens een cursus Biomechanica, gegeven in Florence, kwam ik in de stad een mij onbekende boom tegen. Laat ik u het raadsel voorleggen:
Het grote blad ervan doet sterk aan een Esdoorn denken. Dat beeld klopt ook met de jonge groene twijgen, lijkend op twijgen van Acer negundo. De dikkere takken krijgen witte lengtestrepen en doen denken aan een streepjesbast-esdoorn.
Maar dan: de bladstand is verspreid, dus kan het géén Esdoorn zijn, deze heeft immers tegenoverstaand blad. De stam lijkt op die van een Tril-populier. De eindknop is bruin en dik met kleine knopjes ernaast, dus die lijken dan weer op een Fraxinus. Firminiana symplex
Op een hoek van een pleintje in het – overigens tamelijk boomloze – centrum van Florence staan drie van die bomen dicht bij elkaar geplant. Zij vormen samen een parasolvormige kroon waaronder het heerlijk vertoeven is. De kroon is overdekt met trossen, de bloemen zijn op dat moment nog in knop (juni).
Een indrukwekkende boom, waarvan de bloemen op zich elegant zijn uitgerust met zeer smalle petalen, roomwit, het hart van de bloem is geel. Het zaad ontwikkelt zich daarna met een papierachtig schutblad. De herfstkleur is geelbruin, dan lijkt de boom wel wat op een Liriodendron.
De boom is in Nederland zeer zeldzaam. Het koste mij enig speurwerk om het raadsel op te lossen. De boom die ik in Florence ontdekte, is de Firmiana simplex, de Chinese parasolboom.
De stad Padua in Noord-Italië heeft een zeer oude botanische tuin. De Firmiana is genoemd naar de heer Firmian, eind 18e eeuw hoofd van deze tuin.
Firmiana is ingedeeld bij de familie Sterliculaceae, al is dat volgens de laatste inzichten een onderfamilie van de Malvaceae, de Kaasjeskruidfamilie. De Malvaceae is een familie waarvan slechts weinig houtige leden winterhard zijn. Echt winterhard uit deze familie is alleen de Tilia. De Hibiscus doet het wel goed, maar kan toch ook van de vorst te lijden hebben. Alleen de gebruikelijke cultuurvariëteiten zijn hier echt winterhard. De Firmiana is een geslacht uit Azie met ongeveer 12 soorten, alleen Firminana simplex kan op een beschutte en niet te natte plek in Nederland gedijen.
In heel Europa zeldzaam, in Azië redelijk algemeen en in Amerika een populaire veel gekweekte plant. Te bewonderen in vak 54.

Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician

---------------------------------------------------------

 

Goddelijke boom?

Op het door de atoombom verwoeste gebied in Nagasaki was er slechts één overlevende: een boom. Hitte en vooral straling trotserend……. Toch duurde het tot  2001 eer dit in het westen opviel en er een (homeopathisch) middel van gemaakt werd. Een overlevende van het door straling getroffen gebied trok van de blaadjes van die boom een thee, waarvan hij iedere dag een kopje dronk om de gevolgen van de straling te bestrijden. Bij de Chinezen was dit fenomeen al langer bekend. Zij maakten al eerder geneesmiddelen uit de diverse onderdelen van de boom of aten de vruchten ervan. Wellicht is de naam van de boom hier ook op gebaseerd: Meestal wordt de boom Godenpeer genoemd, het moet Godenvrucht  zijn. De oude Grieken die de boom benaamd hebben, wisten dit al. Dios, Grieks voor God, en pyros, Grieks voor vrucht.
De Diospyros kaki is de boom waar we het hier over hebben.
In Japan worden de vruchten nog steeds geofferd, bij Oud en Nieuw, bij het feest van de zielen en bij het feest waarbij de zielen van de voorouders terug op aarde komen. De boom is symbool voor geaard zijn en toch in verbinding staan met het goddelijke. En het innemen van het (homeopathische?) middel dat uit deze boom gewonnen wordt, aardt de mensen opnieuw, waardoor klachten verminderen, ook die van straling. De recente, dramatische gebeurtenissen in Japan maken dit weer actueel.
En nu de aardse zaken.
Diospyros is een geslacht met zeer veel tropische en subtropische soorten (400 tot 500)  en enkele  min of meer winterharde soorten. Twee soorten zijn aangeplant op De Nieuwe Ooster.
Diospyros kaki, de Godenpeer, Godenvrucht of Kaki. Kaki is Japans voor ‘rode vrucht’. Inheems in Oost Azië. De kaki wordt een boom die qua habitus wel op de appelboom lijkt. Het hout is broos en breekt makkelijk af bij harde wind. De plant is tweeslachtig. De mannelijke bloemen zijn onopvallend groen, de vrouwelijke bloemen zijn crème. In het najaar verschijnen de oranjerode vruchten, die eetbaar zijn nadat ze na de pluk nagerijpt zijn. Direct van de plant eten levert buikpijn op.
In Azië zijn er ca 2000 cultuurvariëteiten ontwikkeld. Een aantal van de cultuurvariëteiten aldaar is wel direct eetbaar.
Diospyros lotus, de Godenpeer, Kakipruim of Lotusboom komt ook van nature voor in Oost Azie, maar dan wat zuidelijker en kan daardoor ook wat minder goed de Nederlandse winters  trotseren. Alleen op zeer beschutte plaatsen is aanplanten dus succesvol. De bloem is ook onopvallend, de vruchten zijn kleiner dan de vruchten van de Kaki.
Vrijwel alle Diospyros hebben een fraaie herfstkleur.
Diospyros is ook leverancier van ebben hout en van coromandel, het gestreepte ebbenhout. Niet alle Diopspyros soorten ontwikkelen dit. Ebbenhout is meestal afkomstig van Diospyros ebenum en coromadel is afkomstig van Diospyros celebica.
De in Nederland zeer zeldzame Diopsyros virginiana (Amerikaanse persimmon) ontwikkelt ook ebbenhout en is ook veel winterharder dan D. kaki en D. lotus.
Diospyros kai is te bewonderen in vak 17.
Diospyros lotus is te bewonderen in vak 77.

Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician

---------------------------------------------------------

Gymnocladus dioicus, de doodsbeenderenboom

Sommige zeldzame soorten staan in iedere schooltuin en iedere (aankomende) hovenier leert deze soorten. De Gymnocladus is daar een voorbeeld van. Eenmaal in de praktijk herinneren we ons (alleen?) de opvallende Nederlandse naam en die vakmensen die een begraafplaats mogen ontwerpen en/of beheren planten om de naam meestal een enkel exemplaar op de begraafplaats.  Als de heer Springer, ontwerper van de Nieuwe Ooster, al één van de nu aanwezige Gymnocladussen heeft laten planten, gaat dit verhaal niet op voor de ontwerper van de begraafplaats. De landschapsarchitect Leonard Anthony Springer was tevens dendroloog en had een grote plantenkennis.
Een volwassen Gymnocladus is alleen voor de kenner en de betere kijker een opvallende verschijning. En dan nog alleen in de winter.  De takken lijken dan op doodsbeenderen, knokig en blauw berijpt. Sommigen zien ook nog in de bladaanhechtingen een doodsbeen.  De boom heeft relatief veel lengtegroei en weinig vertakking. Kijkend naar het wintersilhouet is de boom aan de Duitse benaming “Geweibaum” gekomen.
De wetenschappelijke naam is een samenstelling van de Griekse woorden naakt (Gymno) en tak (cladus), wat slaat op de lange periode dat deze boom er zonder bladeren bij staat.
Gymnocadus dioicus is inheems in Noord Amerika. De eerste Engelse pioniers ontdekten dat de zaden geroosterd konden worden en dat daar surrogaat koffie van gemaakt kon worden, bij gebrek aan echte koffie. Zo ontstond de Engelse naam Coffeetree.
Bij het beoordelen van het ontwerp van een nieuwe wijk voor Stadsdeel Nieuw West maakte ik vorig jaar de ontwerpster een compliment omdat er een straat volledig aangelegd zou worden met Gymnocladussen. De ontwerpster was bij een bezoek aan Amerika onder de indruk geraakt van de vele blauwgrijs berijpte peulen. Ik was zo stom te reageren met het verhaal dat ik in Nederland nog nooit een Gymnocladus heb gezien met vruchten. De Gymnocladus is in het ontwerp later helaas vervangen door de (onder ontwerpers zeer populaire) Gleditsia triacanthus ‘Skyline’.
Dioicus betekent twee-huizig. Er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bomen. Draagt de Gymnocladus in Nederland geen vrucht vanwege het klimaat of kweken we alleen mannetjes?
De doodsbeenderenboom is een gemakkelijke boom, die graag nat staat, al is een drogere standplaats ook geen probleem.  Ziektes komen niet voor, de kroon is niet al te breed en behalve wat begeleidingssnoei tijdens de jeugdfase is onderhoud niet nodig.
Het blad is dubbel geveerd en kan zich ontwikkelen tot een indrukwekkende meter lang en breed (in Nederland meestal tot ca 70 cm). In het najaar zeer mooi verkleurend, goudgeel tot oranje. Na het afvallen van het blad blijven de bladspillen nog vaak hangen.
De stam is grillig en zeer diep gegroefd. En de stamvoet ontwikkeld zich breed.  Toch is de boom naar mijn idee geschikt als laanboom, mits geplant in bredere trottoirs en/of grotere boomspiegels. De boom groeit door tot ca 30 m.
Gymnocladus chinensis is de soort die in China inheems is en Gymnocladus burmanicus groeit van nature in Birma, maar deze soorten vindt men in Nederland niet.
Gymnocladus dioicus is te bewonderen in vak 50, vak 83 en op het voorplein bij de ingang van het uitvaartmuseum.

©Maarten H. van Atten, dendroloog en European Tree Technician.

---------------------------------------------------------

Zelkova, Schijniep..
Het lijkt op een Iep, maar is het toch niet. En hij wordt maar zeer weinig aangeplant in Nederland. Waarom eigenlijk niet? Want het is een sterke boom die op vrijwel iedere grond groeit en geen last heeft van de Iepziekte.
Hoe het komt dat de Zelkova als lid van de Iepenfamilie niet ziek wordt, weet ik niet. Veronderstellingen zijn er wel: Mogelijk is de Schijniep simpelweg niet vatbaar of lust het iepenspintkevertje de Schijn-iep niet, net zoals datzelfde kevertje de Fladder-iep (Ulmus leavis) niet lust. Met deze wetenschap snap ik niet dat Schijn- en Fladder-iepen niet massaal aangeplant worden in plaats van weer nieuwe “resistente” iepen (Ulmus ‘Resisto’ e.d.) die na Zelkova serrataeen aantal jaren wellicht (lees: in de regel) toch weer ingehaald worden door een weer agressievere stam van de schimmel die de Iepziekte veroorzaakt.
Het verschil tussen de Schijniep en de echte Iep is zichtbaar aan de onderzijde (voet) van het blad en aan de knopstand. Bij de Iep is deze zeer ongelijk en scheef, bij de Zelkova daarentegen symmetrisch en recht.
Ook aan de vorm van de boom is het verschil goed te zien. Zelkova is meer een boomachtige struik dan een boom. Een gemeente in Zuid-Holland kocht eens bij wijze van proef een Zelkova serrata. De Zelkova was door de kweker keurig met een doorgaande top opgekweekt, aangebonden aan een lange tonkinstok. De plantsoenendienst probeerde die vorm in stand te houden door steeds weer een jong topje aan die stok te binden. De Zelkova had het duidelijk niet naar zijn zin. Na de uitleg dat een Zelkova geen doorgaande top hoort te hebben maar dat de kroon altijd meerstammig groeit, is de tonkinstok verwijderd. Daardoor mocht de Zelkova zich ontwikkelen zoals deze zich van nature hoort te ontwikkelen. Het werd dan ook inderdaad tot een mooie gezonde boom. Die gemeente heeft naderhand nog meer Zelkova’s met succes aangeplant.
Deze meerstammigheid maakt de Zelkova minder geschikt als laanboom (al kan het met goede begeleiding wel) maar wel heel geschikt voor parken en plantsoenen. En zo zie je ook maar weer dat boombeheer echt specialistenwerk is dat – met àlle respect voor deze vakmensen – niet zonder meer door iedere groenman of groenvrouw beheerst wordt. Niet iedere arts wordt cardioZelkova serrata `Village Green`loog…….
De Zelkova carpinifolia wordt in Nederland mondjesmaat gekweekt. Deze wordt groter dan de Zelkova serrata. De Zelkova serrata wordt wat meer gekweekt en aangeplant. De sierwaarde zit ‘m in de vorm en de fraaie gele herfstkleur. En mooi oogt op oudere leeftijd ook de afschilderende, wat op Plataan lijkende, bast. De cultivar Zelkova serrata ‘Flekova’ kleurt soms spectaculair rood in de herfst.
Deze wordt onder de merknaam Green Vase verkocht. Bestellen van een plant met een merknaam geeft echter niet de garantie dat je echt die plant krijgt. Bestellen onder een cultivarnaam doet dit wel, of zou dit wel moeten doen.
De Zelkova serrata, de Japanse Zelkova is inheems in Oost Azië. De Kaukasische Zelkova, Zelkova carpinifolia is uiteraard inheems in de Kaukasus. De bomen zijn zeer winterhard, hun natuurlijke standplaats is tot hoog op de hellingen. Ooit waren Zelkova’s ook hier in Nederland inheems, door de IJstijden zijn ze echter verdrongen naar andere, verre oorden. De kleinbladige Chinese Zelkova sicula wordt nog zeer mondjesmaat gekweekt. Andere Zelkova’s zijn de Kretase Zelkova abelicea en Schneider’s Zelkova, Zelkova schneideriana.
De Zelkova serrrata is te bewonderen in vak 13 en vak 74.

Maarten H. van Atten, dendroloog



---------------------------------------------------------

Poncirus trifoliata, winterharde citroen.

De Poncirus trifoliata is een wel heel bijzondere struik. Het enige lid van de citrus-familie (Rutaceae) die het Nederlandse klimaat trotseert. Als u op internet Poncirus opzoekt vindt u gelijk waar internet heel goed in is: tegenstrijdige informatie. Op de ene site is Poncirus winterhard, op een ander site vorstgevoelig. Op de ene site is Poncirus geschikt als haagplant, op de andere zou je hem niet mogen snoeien. Op de ene site is de vrucht oneetbaar, een ander site vermeld “gebruik in gerechten”. Daarom nu maar het echte verhaal.bloem poncires

De Poncirus is inheems in China, Korea en Japan en in 1844 in ons land terecht gekomen. Het is nog steeds een zeldzame verschijning en wordt mondjesmaat gekweekt. Het is een langzame groeier, eenmaal aangeplant op een goede locatie groeit de Poncirus trifoliata door tot een struik van 3 meter hoog en ook drie tot vier meter in doorsnede. Het is een heel bijzonder verschijning. In de winter opvallend door zijn groene takken met lange groene doornen tot wel 5 cm lang. Dicht vertakt. In mei verschijn er een overdadige bloei van witte geurende bloemen, waarna het drietallige blad uitloopt. Voor de bloei heb je na aanplant wel vaak 5 tot 10 jaar geduld nodig. In het najaar een opvallende gele herfstkleur. Na het vallen van het blad vallen de vruchten op: gele citrusvruchten, iets dof door de beharing op de vrucht. De vruchten blijven vaak tot ver in de winter aan de struik hangen.vrucht poncires
Maar wat is die goede locatie? Net als andere Rutaceae-leden verlangt Poncirus zure luchtige grond, verwerken van tuinturf op de plantlocatie geeft goede resultaten, en graag iets beschut. In de jeugdfase kan de Poncirus iets invriezen en na aanplant komt het soms voor dat ze zonder beschutting in de winter dood gaan. Na enkele jaren groeien is de Poncirus volkomen winterhard, in ieder geval in het westen van Nederland. Snoei verdraagt de Poncirus heel goed, al wordt de vorm er niet mooier op. Het is verstandig de plantlocatie zo te kiezen dat de Poncirus de ruimte heeft groot te worden zonder dat snoei noodzakelijk is. Hoe oud de Poncirus wordt is mij niet bekend, ik ken exemplaren die 30 jaar na aanplant nog zeer vitaal oogsten. En dat dus totaal zonder verzorging!
De Poncirus verdraagt snoei wel, dus kan de Poncirus ook aangeplant worden als haag. Ik kan mij geen ondoordringbaardere haag voorstellen.
De Poncirus wordt gekweekt uit zaad, er zijn nog enkele cultuurvariëteiten te koop die betere (?eetbare) vruchten geven en een hele leuke cultuurvariëteit met gedraaide takken, Poncirus trifoliata ‘Flying Dragon’ genaamd. Net als de Fortunella (kumquat) wordt de Ponciurus (ten onrechte?) soms benaamd als Citrus. Als Nederlandse naam wordt soms “Japanse bittere sinasappel” gebruikt.
In ons arboretum staan 2 grote exemplaren van de Poncires vlak voor het aulagebouw op het voorplein.


Maarten H. van Atten, dendroloog

---------------------------------------------------------


Leylandcipres of Bastaardcipres.
Nu eens aandacht voor een plant die zeer veel aangeplant wordt, toch weinig aandacht krijgt en ook niet tot de verbeelding spreekt, namelijk de Cupressocyparis leylandii, de Leylandcipres of Bastaardcipres.
Kwekers onderling noemen de plant kortwel Leylandii (spreek uit Leilandie). Deze naam is inmiddels zo ingeburgerd dat het wel als Nederlandse naam voor deze plant mag gelden. De plant geldt als een zeer jong geslacht, dat rond 1890 is ontstaan.
De correcte naam is xCupressocyparis leylandii. Het x teken(spreek uit maal of spreek het niet uit, ook goed) staat voor een kruisingsproduct. Kruisingen tussen soorten komt veel voor. Bijvoorbeeld de Alnus x spaethii, de Els met lang blad, die bij gemeenten de laatste jaren zeer populair is als laanboom. Dit is een kruising tussen de soorten Alnus japonica en Alnus subcordata. Zo’n kruising kan spontaan in de natuur ontstaan. Vaker is het een door de kweker gemaakt product.
Kruisingen tussen geslachten komen sporadisch voor.Vaak wordt het x teken ten onrechte tussen de namen geplaatst. De Engelse kweker C.J. Leyland claimt zelf het kruisingswerk gedaan te hebben. Meer waarschijnlijk is evenewl, dat het een spontane kruising is.
De ouders xCupressocyparis leylandii zijn de snel groeiende, hier niet winterharde Curpessus macrocarpa en de wel winterharde Chamaecyparis nootkatensis. Zo ontstond een snelgroeiende en winterharde conifeer, die nu zeer populair is als haagplant. Of berucht door het ontstaan van grote kale plekken. Vooral na de winter ‘06/’07 treedt dit op opvallend veel plekken op. Hier en daar stierven hele hagen af. In Wageningen werd een schimmel gevonden, maar of dit de werkelijke of een secundaire oorzaakis? Kwekers weten dat de Leylandii al vroeg water vraagt, soms wordt al in februari beregening ingezet. Die winter kenmerkte zich door droge perioden, terwijl heggen die vlak bij sloten stonden, géén last hadden. ’s Zomers optredende afsterving is vaak het gevolg van takluis. Takluis is een grote (zwarte) neef van de bladluis. Doordat hij de twijgen aanboort en leegzuigt, sterven te takken af, soms zelfs de hele plant. De luizen zitten vlak onder de topjes en zijn daarom niet zichtbaar. Op het moment dat de schade zichtbaar wordt, zijn maatregelen niet meer zinvol. Als de luis wel op tijd ontdekt wordt ,is hij goed te bestrijden.
Niet gesnoeid groeit de Leylandii uit tot een zuilvormige boom van ca 20 m hoog, beslist een opvallende wintergroene verschijning. Je ziet hem alleen in particuliere tuinen zo, waar hij de kans kreeg, vooral omdat de eigenaar geen idee had van de uiteindelijke grootte.
Net als veel andere coniferen is de Leylandii eenhuizig en tweeslachtig. Dat wil zeggen dat een plant zowel vrouwelijke als mannelijke bloemen krijgt. De vrouwelijke ontwikkelen zich tot kegeltjes van ca 2,5 tot 3,5 cm. De kleur is donker roodbruin, de stam krijgt de zelfde kleur.
Kruisingsproducten en dus ook de leylandii worden in de regel generatief vermeerderd, dat wil zeggen door enten of stekken. De Leylandii wordt gestekt. Zo ontstaat een kloon of meerdere klonen. Er hoort dus een derde naam bij. Meestal wordt ‘Leighton Green’ verkocht, al zijn er meerdere cultuurvariëteiten in omloop, die allen als xCurpessocyparis leylandii verkocht worden.
In ons arboretum is een gele vorm aangeplant, namelijk de xCupressocyparis leylandii ‘Castlewellan’. Een plant die als haag niet echt geschikt is, doordat de zijtakken schuin omhoog groeien. Na het haag knippen zie je lange snoeiwonden. Vrij uitgroeiend is deze geelgroene vorm breder en gedrongener dan de groene Leylandii.


Maarten H. van Atten, dendroloog


---------------------------------------------------------

De netelbomen of zwepenbomen
Zo’n 60 soorten Celtis groeien in warmere klimaten dan het Nederlands klimaat, tot subtropische klimaten. Celtissen komen van nature voor in alle werelddelen. In ons arboretum zijn de Celtis australis en de Celtis occidentalis te vinden.
De Celtis occidentalis (occidentalis betekent westers), de Netelboom, is inheems in Noord-Amerika en de Celtis australis (australis betekent Oostenrijks), de Europese Zwepenboom is inheems in Zuid-Europa. Ook het in Nederland gekweekte sortiment beperkt zich tot deze twee soorten. Verschillen tussen deze twee soorten zijn zeer klein. Ook is voor botanici moeilijk te achterhalen tot welke familie ze behoren, moeten ze ingedeeld worden bij de Iepenfamile (Ulmaceae), bij de Hennepfamilie (Cannabaceae) of zijn ze zo uniek dat ze een aparte familie (Celtaceae) verdienen? Beide genoemde soorten zijn voldoende winterhard voor het Nederlandse klimaat. Celtis
In Zuidelijkere streken, waar de Celtissen sneller groeien, zie al op afstand waarom de boom Zwepenboom genoemd wordt. De lange hangende eenjarige twijgen zijn met enige fantasie als zweep te herkennen. De takken zijn zeer taai en breken niet makkelijk en zijn dus zeer geschikt als zweep (geen eigen ervaring, nooit geprobeerd!). Het lijkt mij zeer pijnlijk door zo’n zweep gegeseld te worden, de knopen zijn hard en scherp.
In het Nederlandse klimaat groeit de boom veel geslotener, zonder lange overhangende takken. In Budapest wordt de Celtis veelvuldig aangeplant als straatboom, het worden mooie grote bomen, al staan ze wel vrijwel allemaal scheef. Nu zijn de mooie rechte bomen in Nederland het resultaat van de kweker (alle bomen worden op de kwekerij langs een bamboestok gekweekt) en de hovenier die de boom aanplant en vastzet met boompalen. In Hongarije worden bomen als spilletjes aangeplant en niet vastgezet. In Hongarije wordt dus ook geen (dure) bodemverbetering toegepast, laat staan groeiplaatsconstructies en/of granulaat. In de Nederlandse steden hebben we veel meer moeite een boom zich in een trottoir te laten ontwikkelen. De trottoirs in Budapest en vele ander Europese steden worden gemaakt van beton. Door de gelijkmatige drukverdeling wordt de grond onder het beton slechts licht aangedrukt en kan de boom met zijn wortels zich prima ontwikkelen, wat vertaalt naar Nederlandse omstandigheden zou pleiten voor groeiplaatsconstructies in plaats van het steeds populairder wordende granulaat.
En de verschillen tussen Celtis occidentalis en Celtis australis? De bladeren van de australis zijn geheel gezaagd, bij de occidentalis is de onderste helft van het blad gaafrandig.


Maarten H. van Atten, dendroloog


---------------------------------------------------------



De iepen - Ulmus
Van de Iepenfamilie (Ulmaceae) zie je in Nederland de Iepen (Ulmus), een enkele Zelkova en heel soms een Celtis. De Iep was tot de jaren ’70 een veel aangeplante boom die onder vrijwel alle omstandigheden goed groeit. Ook met verdichte bodem, in een straatprofiel en na wortelbeschadigingen is de Iep niet van zijn stuk te brengen. Hoewel natuurlijk de Iepziekte nog steeds bomen aantast is de infectiedruk niet meer zo groot en worden er weer Iepen toegepast, vaak cultuurvariëteiten waarvan men verwacht dat de Iepziekte er geen vat op heeft, zoals de smalle Ulmus ‘Columella’.
De Iep bloeit vroeg in het voorjaar, op het naakte hout. De fragiele bloemen zijn weinig opvallend. Dit voorjaar was de bloei wel zeer rijk. De gevleugelde zaden waren ook massaal aanwezig, de bomen leken wel volledig in blad te staan. De zaden zijn lichtgroen, het blad is donkergroen. Hierna verkleuren de zaden en vallen de Iependubbeltjes. IepenzaadjesDat Iepen zo massaal bloeien en zaad produceren komt zelden voor, het heeft de bomen zoveel energie gekost dat ze nu(juni ‘09) slechts weinig blad hebben, dit jaar zullen ze naar verwachting niet meer volledig in blad komen. De bloemknoppen legt de Iep al in de nazomer aan, de massale bloei van dit voorjaar zegt iets over de omstandigheden in de nazomer vorig jaar, maar waarom de bloeit nu zo massaal is weten we niet.
Het donkergroene blad is enkelvoudig veervormig en lijkt op het blad van de Carpinus (haagbeuk) en op dat van de hopbeuk (Ostrya), de Iep is echter altijd te herkennen aan de ongelijke scheve bladvoet en in de winter aan de scheve knopstand.
Iepen zijn al sinds eind 17e eeuw in cultuur en sinds die tijd zijn kwekers op zoek naar cultuurvariëteiten. Zo is Ulmus x hollandica ontstaan in de 17e eeuw uit een kruising tussen Ulmus minor(syn. U. carpinifolia, de veldiep) en Ulmus glabra(gladde iep), thans worden er vrijwel uitsluitend cultuurvariëteiten van verkocht. Bijvoorbeeld de Ulmus x hollandica ‘Belgica’, ontstaan in 1694.s
Ulmus parviflora heetreuriepft klein blad en bloeit in het najaar, in cultuur sinds 1794 en ingevoerd vanuit Oost Azië. Iepen kunnen veel snoei verdragen, inclusief wortelsnoei, dit samen met het kleine blad de reden dat Ulmus parviflora een van de meest gebruikte soorten is in de kweek van bonsai-boompjes.
De monumentaal-iep, Ulmus minor ‘Sarniensis’ is gevonden in 1836. Een redelijk smal blijvende Iep die in Amsterdam veel is aangeplant en ondanks zijn vatbaarheid voor de Iepenziekte nog steeds veel voorkomt.
De in zijn jeugdfase smalle Ulmus carpinifolia ‘Dampierii’ stamt uit 1836. Het gekroesde tegen de twijg aanliggende blad maakt hem zeer herkenbaar.
De goud-iep (Ulmus minor ‘Wredei’, uit 1875, lijkt hier in zijn jeugdfase veel op. Lang zuilvormig groeiend, op latere leeftijd worden het zeer brede bomen.
Ulmus ‘Lobel’ is een kloon ontstaan in 1962 en is geselecteerd vanwege zijn geringe vatbaarheid op Iepziekte. Behoud een ook op later leeftijd een min of meer ronde niet te brede kroon.
Ulmus ‘Columella’ is de jongste belofte, gevonden in 1962. Ondanks dat deze kloon bewust geïnfecteerd is (in een onderzoek) is deze niet vatbaar gebleken. Een smalle kroon, iets licht doorlatend, al weten we natuurlijk nog niet hoe deze Iep er op volwassen leeftijd uit gaat zien.
De treur- en prieel-iepen vormen een verhaal apart. De Ulmus glabra ‘Pendula’ uit 1916 is moeilijk te onderscheiden van de Ulmus ‘Camperdownii’ uit 1850. Er staan in het arboretum meer dan 100 prieeliepen die het hier wel erg naar hun zin hebben en dus ook zeer hard groeien, ieder voorjaar worden ze vrijwel kaal gesnoeid.


Maarten H. van Atten, dendroloog

---------------------------------------------------------

Mammoetbomen

Mammoetbomen worden ingedeeld in twee geslachten, nl Sequoiadendron en Sequoia, ooit beide benaamd als Sequoiadendron. De mammoetboom of reuzensequoia heet nu Sequoiadendron giganteum en de kustmammoetboom heet Sequoia sempervirens. De oude naam voor Sequoiadendron giganteum is Sequoia gigantea, samen worden ze de ‘Redwoods’ genoemd vanwege de rode bast die ze beide hebben. Toch zijn ze niet moeilijk te onderscheiden, de Sequoia heeft een platte naald, zoals een Taxus, en de Sequoiadendron heeft een priemvormige naald, zoals een Cryptomeria.
Ook het silhouet is wezenlijk verschillend. Sequadendron giganteum is strak piramidaal terwijl de Seqouia sempervirens een slordige zuil is. Alleen op leeftijd lijken ze op afstand op elkaar al blijven de naalden duidelijk verschillend.
De hoogste boom ter wereld is een kustmammoetboom, (Sequoia sempervirens) en staat in het Redwood National Park aan de westkust van de Verenigde staten. Deze is drie meter hoger als onze Domtoren. In Nederland kennen we geen bomen van die hoogte, bomen stoppen met de lengtegroei als ze ongeveer 25 meter hoog zijn door de klimaatomstandigheden op die hoogte, al kennen we in Nederland wel Mammoetbomen van ongeveer 40 meter.
Sequoia sempervirens heeft ooit ook massaal in Europa gegroeid, alle bruinkool in de bodem van Europa is afkomstig van de kustmammoetboom. Thans komt de Sequoia sempervirens alleen van nature voor in een lange smalle strook langs de westkust van de Verenigde Staten.
De Reuzensequoia heeft een veel groter verspreidingsgebied en kan zeer hoge leeftijd bereiken, de oudste op aarde wordt geschat op 3200 jaar. Sequoiadendron worden ook veel dikker, een 83 meter hoge Mammoetboom met een omtrek van 31 meter (26 m op borsthoogte). heeft in Amerika de naam ‘Geranal Sherman’ gekregen. Sequoiadendron giganteum heeft een dikke zachte schors en staat daarom ook wel bekend als knuffelboom of boxboom. De schors is zo isolerend dat Sequoiadendron bosbranden kan overleven, zaden ontkiemen in de natuur beter na een bosbrand. Sequoiadendron giganteum is een mooie boom die in het Nederlandse klimaat uitstekend gedijt. Seqouia sempervirens is vorstgevoelig, op beschutte plekken is hij wel toepasbaar.
Sequoia en Seqoiadendron zijn genoemd naar Sequoyah, een halfbloed Cherokee-indiaan. Deze indiaan ontwikkelde begin 1800 een Indiaans schrift om de Cherokee van een toekomst te voorzien.
Beide wintergroene coniferen zijn lid van de moerascypressenfamilie (Taxodiaceae) samen met o.a. de bladverliezende Taxodium (moerascyres) en de veel aangeplante bladverliezende Metasequoia (‘t Fossiel).
Voor zover wij weten is er nog nooit Sequoiadendron gestorven door een natuurlijke oorzaak.

Maarten H. van Atten, dendroloog

---------------------------------------------------------


Liriodendron tulipifera, tulpenboom.

Onbekend maakt onbemind luid het spreekwoord, als we over de Liriodendron spreken kun je wellicht beter zeggen “bekend maakt onbemind”. In ieder lesprogramma voor hoveniers en groenvoorzieners is de Liriodendron opgenomen en toch wordt deze boom maar weinig toegepast.
Liriodendron is lid van de familie der magnolia’s (Magnoliaceae). Alle leden van deze familie hebben enkelvoudige veervormige bladeren, de Liriodendron is de enige met gelobde bladeren. Het geslacht Liriodendron bestaat uit twee soorten: Liriodendron chinense is inheems in Midden China, Liriodendron tulipifera is inheems in het oosten van de Verenigde Staten, vanaf de meren tot aan Mexico. In Amerika wordt hij “Gele Populier” genoemd, (Yellow Poplar) vanwege de mooie gele herfstkleur. In Europa wordt die naam wel gebezigd in de houtindustrie. Yellow Poplar of Tulpehout is uitstekend meubelhout met een fijne nerf en een gele kleur.
De grote bladeren zijn opvallend en lijken op het silhouet van een tulp, de bovenzijde lijkt wel afgeknipt. De naam Tulpenboom is gegeven vanwege de bloemen. Magnolia wordt ten onrechte ook tulpenboom genoemd, de echte Nederlandse naam van Magnolia’s is Beverboom.de bloei van de tulpenboom
Toen ik voor het eerst met de Liriodendron in aanraking kwam vertelde de docent: deze boom bloeit pas 20 jaar na aanplant. Ik heb direct een jonge plant mee genomen en thuis in de tuin geplant. In het jaar dat ik 34 werd stond de inmiddels tot mooie boom uitgegroeidezuilvormige tulpenboom op vak 9 Liriodendron nog steeds in de tuin van mijn ouderlijk huis en bloeide voor het eerst, de docent van de Christelijke Lagere Tuinbouwschool te Boskoop had tot op het jaar nauwkeurig gelijk gekregen. Ik heb de indruk dat Liriodendron de laatste jaren jonger en rijker bloeit, dankzij de klimaatverandering? De bloem is mooi, Liriodendron is niet voor niets een samensmelting van de Griekse woorden voor Lelie en boom. Helaas kijk je meestal alleen tegen de onderkant aan, zeker in het geval van (te) hoog opgekroonde bomen.
Maar waarom zo weinig aangeplant, wat mankeert er aan? Liriodendron groeit graag op een vochthoudende voedzame grond. Veengrond, lemige grond en lichte zavel (kleigrond), daar voelt de Liriodendron zich lekker bij. Dan is het een dankbare boom met een redelijk grote groeisnelheid, een smalle kroon, op latere leeftijd een iets bredere ovale kroon en weinig tot geen onderhoud vragend. Heeft ook bijna geen ziekten en plagen. Hij wordt in Amerika bijna 60 meter hoog, een van de grootste bomen van Oostelijk Noord Amerika. In Nederland groeit hij door tot ruim 20 meter. Kortom een uitstekende laan- en parkboom, past ook goed in een particuliere tuin. In ons arboretum zijn ook de zuilvormige Liriodendron tulipifera ‘Fastigiata’ en de bontbladige Liriodendron tulipifera ‘Aureomarginata’ te bewonderen. Er is ook een bolvorm te koop, Liriodendron tulipifera ‘Ardis’, een mooi alternatief voor de (te) vaak aangeplante bol-catalpa.

Maarten H. van Atten, dendroloog.


---------------------------------------------------------

Morus alba, Witte Moerbei.

Wanneer zijn we begonnen met het kweken van planten anders dan voor consumptie? De Romeinen hadden op hun atriums (binnenplaatsen) al planten in pot voor de sier. De Chinezen ontdekten al in de oudheid hoe ze de zijde van de zijderups konden telen. Deze rups leeft op de witte moerbei en die is in China inheems. In 552 smokkelden Perzische monniken eieren en larven naar Constantinopel en kon het westen zijn eigen zijde gaan verbouwen. Wat het verhaal niet vermeld is dat de zijderups kieskeurig is op zijn voedsel en dat de witte moerbei in het westen niet voorkomt. Blijkbaar werden er vanaf dat moment of wellicht eerder al moerbeien gekweekt. Tenslotte heeft de moer-bei een vrucht die lijkt op de aard-bei, de smaak is nog zoeter.
Op alle landgoederen zijn of waren moerbeien te vinden, als struik, als boom en als leiplant tegen een zuidmuur. Moerbeien hebben dikke, vlezige wortels en verankeren slecht, vaak staan ze na jaren scheef. De stam rot na een beschadiging makkelijk weg. Toch zijn het oersterke planten die het vrijwel nooit opgeven. Rotten of scheefzakken, ze blijven gezond, meestel goed in het donkergroene blad en vrucht gevend. Op een landgoed in Wales lag er in een moerbeigaard een exemplaar plat op het gras, zijn stam wel te verstaan. De half ontwortelde wortelpruik vond voldoende voedsel om aan het andere eind van de liggende stam voor een behoorlijke kroon te zorgen.
Morus is een geslacht bestaande uit tien tot zestien soorten. Moerbeien zijn inheems in warm-gematigde streken in Azie, Africa en Noord-America. De meerderheid komt van nature voor in Azië.De verschillen tussen de soorten zijn zeer klein en de soorten zijn lastig te determineren. In Nederland worden de witte en zwarte moerbei gekweekt, en sporadisch de rode moerbei inclusief hun cultuurvariëteiten.
Van de meest algemene, de witte moerbei kennen we een aantal bekendere variëteiten. Morus alba ‘Macrophylla’ heeft een breed spreidende kroon en kan uitstekend als dak- of parasolvorm geleid worden. Voor kleinere dakvormen veel geschikter en mooier dan de veel meer toegepaste dakplataan, die voor dakvormen met een doorsnede vanaf 3 m weer beter is. De dakmoerbei is jaren verhandeld onder andere namen, o.a. als Morus kagayamae en Morus bombycis. Dit zijn wel bestaande soorten, maar de dakmoeibei bleek na onderzoek toch een echte Morus alba. Morus alba ‘Pendula’ is alleen maar een hangplant omdat de kweker deze ent op een onderstam van bijvoorbeeld 2 m hoog. Past goed in een kleine tuin en is een rijke vruchtdrager, al zijn de vogels er meestal sneller bij. Overige variëteiten van de witte moerbei en ook de zwarte moerbei zijn geselecteerd voor de rijke vruchtdracht en/of de grote vruchten of juist omdat ze geen vrucht dragen (mannelijke variëteiten).
De Morus alba op ons arboretum staat bekend als de dikste moerbei van Nederland, interessant te weten wanneer deze geplant is, heeft de heer Springer, tuinarchitect, dendroloog en ontwerper van de begraafplaats deze nog geplant rond 1890?
De naam Morus schijnt overigens dwaas te betekenen.

Maarten H. van Atten, dendroloog


naar plattegrond

---------------------------------------------------------
Fraxinus excelsior - gewone es

De gewone Es bloeit onopvallend, heeft ook geen sierlijk zaad en het blad valt er in het najaar groen af. En in het voorjaar loopt de Es laat uit, en het zaad kiemt overal waar geen bomen gewenst zijn en is ook nog zeer lastig te verwijderen. Zullen we deze lastige en saaie bomen maar niet meer planten?
Ook hoor of lees je weinig verhalen over de Es. In werkelijkheid is het geslacht Fraxinus de moeite waard. De Kelten hadden de Es al opgenomen in hun boomhoroscoop, als je jarig bent tussen 25 mei en 3 juni of tussen 22 november en 1 december komt je karakter overeen met het karakter van de Essenboom.
Fraxinus excelsior is inheems en vormt een brede kroon, hij ontwikkeld zicht op leeftijd tot een majestueuze boom die niet weg te denken is uit ons landschap. Al kan ik mij voorstellen dat aanplant in een woonkern inderdaad minder gewenst is. Vroeger werd de Gewone Es ook vaak toegepast als knotboom, het hout is zeer geschikt voor gereedschapsstelen en al knotboom ontwikkeld hij stevige rechte takken. In het landschap als knotboom aangeplant heeft hij een andere habitus als de knotwilg.
De gele essen zijn ook de moeite waard (Fraxinus excelsior ‘Aurea’, ‘Doorenbosch’ en ‘Jaspidea’). Geel uitlopend, in de zomer meer geelgroen tot fletsgroen en in het najaar weer een botergele herfstkleur.Goudes
En de Treures is ook het vermelden waard. Vaak op begraafplaatsen aangeplant, maar ook als solitair in een park misstaat hij niet.
Fraxinus hebben geen ringsporig hout en vormen dus ook geen jaarringen. Het hout is oersterk, zo bewijst ook een Treures in een door mij ontworpen tuin. Deze Treures stond er al en is in het nieuwe ontwerp opgenomen. De boom is circa 18 meter hoog en de dikke stam gaat na drie meter met twee doorgaande stammen verder. Op een meter of zes buigt één stam de top naar beneden, deze top heeft inmiddels bijna geen takken meer en is aan het inrotten. De andere top buigt over deze top heen en groet door tot 18 meter en is dik bezet met takken. De gehele boom oogt zeer gezond. De hoogste top is door de vreemde draaiing in de lengte een stuk ingescheurd en steunt op het hoogste punt van de andere stam. Met wind schuren de takken over elkaar heen en hoor je de onderste top kreunen onder het gewicht van de hoogste top. Toch gaat het zo al jaren goed en ondanks een ingescheurde en een rottende stam denk ik dat deze Treures nog jaren meekan. Een dergelijk monumentale en hoge Treures met een stam van meer dan een meter doorsnede haal je ook niet zomaar weg.Fraxinus pensyvanica
Essen met bruine winterknoppen zijn afkomstig uit Amerika (Fraxinus americana, angustifolia, biltmoreana en pensylvanica). Deze soorten en de cultuurvariëteiten hiervan worden de laatste tijd wat meer aangeplant maar voorlopig zijn het zeldzame verschijningen. Het zijn gezonde bomen met stevige takken en hebben vrijwel allemaal een fraaie herfstkleur. Meestal geel, afhankelijk van grondsoort en standplaats naar rood verkleurend. Dat over het algemeen aangenomen wordt dat Amerikaanse Essen in het najaar rood verkleuren komt omdat de Fraxinus angustifolia ‘Raywood’ de enige Amerikaanse es is die wel veel aangeplant is.
De winterknoppen van de Pluim-essen zijn grijs. De Pluim-essen bloeien wel opvallend, wit of roomwit in juni. De Fraxinus ornus is inheems en vormt een struik of een kleine boom, heeft een opvallend gele herfstkleur. De Chinese pluimes (Fraxinus sieboldianus) groeit zeer langzaam, bloeit zeer rijk en kan in de herfst opvallend rood verkleuren.

Maarten H. van Atten, dendroloog.

naar plattegrond

---------------------------------------------------------

Albizia - Perzische slaapboom

Deze maand aandacht voor een lid van de Mimosa familie. De geelbloeiende Mimosa kennen we in Nederland als snijbloem en we kennen natuurlijk het roze bloeiende “Kruidje roer me niet” (Mimosa pudica). Mimosaceae heeft vrijwel geen winterharde soorten. (Mimosaceae wordt ook wel beschouwd als een onderfamilie van de Vlinderbloemigen(Fabaceae)). Albizia julibrissin is min of meer winterhard. De in ons arboretum aangeplante ‘Rosea’ is iets winterharder en er schijnt een echt winterharde variëteit te zien, nl de ‘Ernest Wilson’, ik weet niet of die zich al voldoende bewezen heeft. Winterhardheid is erg afhankelijk van standplaats. Groeiplaatsomstandigheden zorgen ervoor of een plant al dan niet “lekker in zijn vel zit”, vorstschade, ziekten en andere problemen krijgen vaak ten onrechte de schuld van slecht gedijende en afstervende planten. Een Albizia julibrissin ‘Rosea’ aangeplant op een niet te natte en niet te winderige plaats doen het prima, ook toen we ’s winters nog konden schaatsen. De Nederlandse naam is Aziatische of Perzische slaapboom of Konstantinopel Acacia. Slaapboom omdat de blaadjes zich net als bij het Kruidje roer me niet zich ’s nacht dicht vouwen. Albizia
Als ik de Albizia’s in mijn eigen tuin bekijk en zie dat de blaadjes zich op koele avonden al voor de schemering sluiten “hoor” je de boom zeggen: “Brrrr wat koud hier”, en ook ’s ochtends hebben ze eerder wat meer warmte nodig dan dat ze op licht reageren. De Chinezen noemen de Albizia “boom van het collectieve geluk” en gebruiken de bloemen en de bast als anti-depressivum (herbal prozak), vooral als de depressiviteit te maken heeft met problemen in de familie en/of directe omgeving van de patiënt.
De ontdekking van gebruik van kruiden is omdat sommige mensen dit “zien” in een plant. Bij de Albizia kan ik de “boom van het collectieve geluk” goed herkennen. Onder de lichte schaduw van de spreidende kroon van de Albizia is het goed toeven en de brede kruin geeft ruimte voor een hele familie. Zij geeft ook ruimte, bescherming en voldoende licht voor alles wat onder hem groeit in tegenstelling tot vele ander bomen die met hun dichte bladerdak juist alles ‘vermoorden’ wat hier probeert te groeien.
Er zijn meer dan 100 soorten Albizia in subtropisch Europa, Azië en Zuid-Amerika. Albizia julibrissin is inheems van Japan via de Himalaya tot Ethiopië en is in de 18e eeuw naar Europa gekomen.
Albizia julibrissin ‘Rosea’ is een grote struik of kleine boom, in Nederland tot 12 m hoog en 8 m breed wordend, al is de hoogte erg afhankelijk van de standplaats. Het blad is dubbel geveerd en de blaadjes zijn klein, het geheel ziet er teer uit. De roze bloemen waarvan vooral de meeldraden opvallen zien er ook teer uit, de boom kan zeer rijk bloeien in de zomer, een echte (sub)tropische schoonheid. De in Nederland aangeboden Albizia julibrissin is waarschijnlijk allemaal Albizia julibrissin ‘Rosea’. Er is een rode cultuurvariëteit, de Albizia julibrissin ‘Boubri’, ook wel aangeboden onder de merknaam Ombrella. Als je de rode in je tuin wilt is het verstandig deze bloeiend te kopen omdat niet alle aangeboden ‘Boubri’ zuiver is. Er is ook een cultuurvariëteit met chocoladekleurig blad, deze wordt alleen als struik aangeboden en heet Albizia julibrissin ’Summer Chocolate’. Albizia is ook prima te gebruiken als leiplant tegen een warme zuidmuur.

Maarten H. van Atten, dendroloog


naar plattegrond
---------------------------------------------------------
Pyrus salicifolia ‘Pendula’, de wilgbladige sierpeer.

Er zijn een dertigtal soorten peren en deze komen en voor in Europa, Azië en Noord-Afrika. De gewone wilde peer, Pyrus communis, waar de meeste consumptie peren cultivars van zijn is inheems in Europa en West Azië.
Pyrus salicifolia, inheems in de Kaukasus, is een klein boompje met hangende twijgen en wordt in Nederland mondjesmaat gekweekt en is als sinds 1780 in cultuur. Pyrus salicifolia ‘Pendula’ is een iets meer aangeplante treurvorm en is al in cultuur sinds 1854. Beide zijn te bewonderen in het arboretum.Pyrus
Peren en sierperen worden meestal geënt. Enten is een vorm van veredelen waarbij een onderstam wordt gekweekt waarop later een griffel wordt geënt. De wortels en de takken zijn dus van twee verschillende planten. Uitgaande van de goede combinatie onderstam en ent kan een dergelijke plant jaren goed gedijen, de meesten kunnen onder goede omstandigheden zeer oud worden. Een bekende boomspecialist hield eens op zijn website een pleidooi alleen nog maar bomen aan te planten met twee namen. Dit houdt dus in geen cultuurvariëteiten meer aan te planten, nu zijn sommige cultuurvariëteiten zwakker dan de soort terwijl het verschil niet zo groot is. Er zijn ook cultuurvariëteiten die minstens net zo sterk zijn en soms (in ons klimaat en bij onze grond) zelfs sterker. Je moet er toch niet aan denken dat bijvoorbeeld de mooie slanke Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’) uit ons landschap zou verdwijnen. Gelukkig zijn er nog (enkele) boomdeskundigen met voldoende kennis van het sortiment die weten wanneer ze met succes soorten en wanneer ze met succes cultuurvariëteiten aan kunnen planten.
Terug naar de sierpeer. Prachtig kun je zien op vak 25 dat de onderstam meer diktegroei vertoont dan de ent. De Pyrus salicifolia ‘Pendula’ op de foto is “bovenveredeld”. De kweker heeft destijds de griffel op een hoge onderstam geënt. Tegenwoordig wordt vaak (niet altijd) “onderveredeld”, daarna wordt uit de griffel ook de stam gekweekt.
Bij een juiste combinatie onderstam en griffel verkort enten geenszins de levensduur van de plant, het levert wel mooie vergroeiingen op. PPyrusyrus salicifolia ‘Pendula’ heeft dunne twijgen en smal blad wat wel wat op wilgenblad lijkt. Twijgen en bladeren zijn voorzien van vele korte haren wat de plant zijn typisch grijze uiterlijk geeft. Als boompjes wordt deze sierpeer ongeveer 6 m hoog en op den duur bijna net zo breed. Hij bloeit net als alle peren wit, wat niet echt opvalt tussen het grijze blad, zeker niet van een afstand, en hij draagt bijna geen vrucht. Ook uitstekend als leiplant te gebruiken, bijvoorbeeld als dakboom, in plaats van de afgezaagde dakplataan, of als poortje geleid in plaats van de meestal hiervoor gebruikte Haagbeuk.
Pyrus salicifolia en Pyrus salicifolia ‘Pendula’ zijn gezonde probleemloze bomen, eigenlijk vreemd dat ze zo weinig toegepast worden.
Op De Nieuwe Ooster kunt u ze vinden op vak 25.



Maarten H. van Atten
naar plattegrond
---------------------------------------------------------

Cercis siliquastrum, de Judasboom.


Nadat Judas de zilverstukken voor de voeten van de Schriftgeleerden had geworpen, vluchtte hij de woestijn in. In de woestijn vond hij een eenzame boom. Al schreiend klom hij in de boom en verhing zich. Toen vrienden de volgende dag zijn lichaam vonden, bleek de boom op de plaatsen waar Judas’ hete tranen op de stam en takken waren gevallen, spontaan prachtige bloemen te hebben gevormd…….. Zo verhaalt een legende van onbekende herkomst.

Cercis siliquastruCercis silliquastrumm bloeit lila in mei; de peulen van het vorige jaar hangen dan vaak nog aan de takken. De bruine peulen zijn uitstekend decoratiemateriaal. Het blad is niervormig, groen en ca 10 cm in doorsnede. Oudere Cercissen bloeien inderdaad op dikke takken en (soms) op de stam. Daarom, wordt dit lid van de vlinderbloemigen (Fabaceae) ondergebracht bij de onderfamilie Caesalpiniaceae, samen met o.a. Gleditsia en Gymnocladus. Leden van de Fabaceae hebben tweezijdig symmetrische bloemen, waarin je een vlinder kunt herkennen.

De Judasboom wordt gekweekt als struik en als boom. Van nature is het een zeer fors uitgroeiende struik, al kun je hem ook als meerstammige boom benoemen. Als er genoeg ruimte is,voldoet hij prima als struik in een grote tuin of een park. De Cercis groeit op vrijweliedere grond. Een als boom opgekweekte Cercis vormt een ronde, iets afgeplatte kroon. Als hij ouder en meer volwasssen wordt, krijgt Cercis een vaasvormige kroon. Snoeien van niet te dikke takken en twijgen verdraagt Cercis wel. Als echter het onderhoud niet optimaal is geweest en er moeten dikke takken ingenomen worden, drogen de wonden in en vindt er geen overgroeiing plaats. Vaak wordt de boom of struik hierna vatbaar vooraantastingen. Het oranje meniezwammetje bijvoorbeeld valt via deze wonden de Cercis aan. Wellicht is dit de reden dat er bijna geen grote mooie struiken en bomen in Nederland groeien.
Er zijn 7 soorten Cercis. De Cercis siliquastrum is inheems in het Oostelijk Middellandse Zeegebied.
Op De Nieuwe Ooster staan 4 soorten van de Cersis. Van de Cercis canadensis hebben we onlangs twee cultivars meegenomen van Arboretum Kalmthout. Zie hiervoor de pagina `Collectie`.Cercis bloei

De vraag rijst natuurlijk: is het verhaal over de tranen van Judas waar? De bekende botanicus Carolus Clusius werd in 1549 op 68-jarige leeftijd hoofd van Hortus botanicus Leiden. In die tijd importeerde hij een boom uit Judea. Omdat de bloem wel lijkt op een vlinderbloemige, maar op geheel andere wijze dan bij bekende vlinderbloemigen aan de plant verschijnen, wist hij de plant niet te plaatsen. Hij benoemde hem als Judea arborea, wat je kunt vertalen als boom uit Judea. In de volksmond verbasterde dit tot Judasboom en zo komt de Judasboom echt aan zijn naam.

Maarten H. van Atten


naar plattegrond

---------------------------------------------------------

Pterocarya fraxinifolia - De Vleugelnoot
De Pterocarya fraxinifolia is als boom een opvallende verschijning. Hij groeit statig rechtop en ontwikkelt zich - eenmaal op leeftijd – ook zeer in de breedte. Deze Kaukasiche Vleugelnoot wordt weinig aangeplant en toch kent iedere vakman en menig tuinliefhebber hem, omdat vrijwel ieder dorp en stad er één (of hoogstens enkele) heeft aangeplant. U vindt hem op een opvallende plaats in een park of plantsoen en altijd als solitair, zodat hij de ruimte heeft zich te ontwikkelen..

Gelukkig wordt deze mooie boom nu vaker aangeplant, soms ook als laanboom als het straatprofiel hier breed genoeg voor is. Een goede begeleidingssnoei is noodzakelijk om te komen tot een volwassen boom met de definitieve onderste takken voldoende hoog. Het snoeien vraagt het nodige vakmanschap. Rijdend door de diverse gemeenten zie je toch hierin grote verschillen Aan de grootte van de snoeiwonden op de kaal gemaakte stam herken je al of niet het vakmanschap. De Pterocarya vormt jammer genoeg nogal wat wortelopslag, wat zeker in een plantvak waar vaak geschoffeld wordt, niet wenselijk is. Daarom heeft aanplant in een gazon de voorkeur.Vleugelnoot

De Pterocarya fraxinifolia komt oorspronkelijk uit de gebergten Kaukasus en Elboers (het skigebied van Iran). Hij groeit daar hoog genoeg om ook in Nederland helemaal winterhard te zijn. De winterknoppen hebben geen beschermende knopschubben en worden door plantkundigen daarom naakte knoppen genoemd. Hierdoor kun je prachtig de roestbruine miniatuurversie van het grote blad al zien, die zich vervolgens in het voorjaar uit de knop ontwikkelt.
Ook de andere Pterocarya soorten, die hier mondjesmaat gekweekt worden (P. rhoifolia uit Japan en China; P. stenoptera (in het arboretum op vak 77) uit China en de kruising P. x rehderiana) hebben deze kenmerkende naakte winterknoppen die er fragiel uitzien. Deze gekweekte soorten worden nogal eens als minder winterhard beschreven. Toch wordt echte vorstschade op Vleugelnoten zelden waargenomen.

De Pterocarya is lid van de Okkernootfamilie (Juglandaceae) en heeft net als de Okkernoot de eigenschap om na snoei in het voorjaar flink te gaan bloeden. Dit bloeden heeft in eerste instantie geen nadelige gevolgen voor de groei. De wond droogt echter wel in en sluit zich minder goed af. Zomersnoei heeft daarom de voorkeur, ook omdat in dit jaargetijde veel minder kan is op de ontwikkeling van overvloedig wortelopslag.Pterocarya - zaden
Aan het begin van de zomer ontwikkelen zich de hangende bloemaren, die opvallen door hun lengte en vorm. De bloem zelf is onopvallend citroengeel en ontwikkelt zich na de bloei tot een (hoe kan het ook anders) gevleugelde noot. De “katjes” blijven tot in de winter aan de boom.

De Pterocarya fraxinifolia is door Plant Publicity Holland uitgeroepen tot (klim)boom van het jaar omdat de horizontale takken uitnodigen tot “boompje klimmen”. En dat maakt het tot een bijzonder aantrekkelijke boom op speelplaatsen.
Deze mooie boom wordt een kleine 20 meter hoog en uiteindelijk net zo breed, op “hoge” leeftijd zelfs breder. Hij heeft een voorkeur voor een vochtige standplaats, maar groeit op vrijwel iedere grond en verdient het beslist om meer aangeplant te worden!

Maarten H. van Atten

naar plattegrond
---------------------------------------------------------

De zakdoekjesboom – Davidia involucrata

Dit keer een boom die voor mij een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten.
Een jaar of 8 geleden kwam ik een bloeiende zakdoekjesboom onverwachts tegen in arboretum Trompenburg in Rotterdam. Ik stond perplex! Deze boom moesten wij in ons arboretum van De Nieuwe Ooster ook hebben. Het duurde nog drie jaar voor deze inderdaad kwam. Het was een meerstammige grote struik afkomstig van kwekerij van den Berk. Het jaar daarop bloeide de boom al, zij het summier. Maar dat mocht de pret niet drukken want het was bekend dat het wel een jaar of 10 tot 15 kan duren voordat een jong exemplaar tot bloei overgaat. De jaren daarna heeft de boom elk jaar zo rond haf mei haar prachtige bloeiwijze laten zien.Zakdoekjesboom
Ik spreek bewust van bloeiwijze omdat de bloem zelf je niet in extase brengt. Althans mij niet. De bloem is een klein rond paarsachtig bolletje met tal van kleine mannelijke bloementjes en één vrouwelijke bloem, de zakdoekjesboom, ook wel vaantjesboom genoemd, is dus eenhuizig. Wat de Davidia zo bijzonder maakt zijn de twee witte schutbladeren die de bloem omsluiten. Deze 10-15 cm lange `zakdoekjes` fladderen in de wind en je zou bijna denken dat ze bedoeld zijn om verdrietige nabestaanden na een begrafenis of crematie een helpende hand te bieden.
Juist vanwege deze symboliek mag zo`n boom niet op een begraafplaats ontbreken, maar dat geldt natuurlijk ook voor de doodsbeenderenboom, de treurwilg, de hemelboom en de levensboom.

De Davidia is vernoemd naar de Franse missionaris Armand David (1826-1900 ) die deze boom in 1896 in West-China ontdekte en daar een beschrijving van meenam evenals vele zaden. Armand David was ook de eerste westerling die de rest van de wereld een beschrijving gaf van de aandoenlijke pandabeer. De Davidia is ook een zogenaamd monotypisch geslacht, dat wil zeggen dat van de Davidia maar één soort voorkomt nl. de involucrata. Involucrata betekent, `van een omwindsel voorzien`, dat slaat op de twee schutbladeren, de zakdoekjes.
In de wereld van de botanici bestaat nog discussie over een, in de natuur voorjomende tweede soort nl. de Davidia involucrata var. vilmoriniana, deze zou aan de onderzijde van de bladeren kaal zijn in tegenstelling tot de soort die behaarde bladeren heeft. Dit verschil is echter niet goed op te merken. De variëteit vilmoriniana zou ook meer winterhard zijn. Men gaat er ook vanuit dat de zaden die de Franse kwekerij De Vilmorin in 1897 vanuit China ontving eerder ontkiemde en verder doorgekweekt zijn. Hoewel van alle kanten betwijfeld word er vanuit gegaan dat de variëteit vilmoriniana ook praktisch overal aangeplant is, ook bij De Nieuwe Ooster. In de vrije natuur, Centraal en west China groeien de twee bomen, de behaarde en onbehaarde door elkaar heen.Zakdoekjesboom
Maar laten we niet al te lang stil staan bij het gesteggel over de exacte naam. Vast staat dat het een bijzondere boom is waarvan de bloei je in vervoering brengt. Hij wordt in cultuur een meter of twaalf hoog. In de vrije natuur kan deze een hoogte bereiken van twintig meter.
Onze voorzitter Daan van Schooneveld presteert het om uit de 35 mm lange zaden (steenvrucht) van de zakdoekjesboom nakomelingen te kweken. Daarvoor laat hij de zaden rustig een jaar lang in een plastic zak met bladeren verrotten. Hierdoor wordt het zaadomhulsel zacht en ontkiemen de zaden.
In ons arboretum is de zakdoekjesboom te bewonderen op vak 2, op het voorplein in het gazon en op vak 21. Kom half mei een paar keer kijken. Als u de zakdoekjesboom ziet bloeien zult u hem niet gauw meer vergeten.

Johan Mullenders

naar plattegrond

---------------------------------------------------------




De Magnolia’s op De Nieuwe Ooster.

Over magnolia’s valt een boek vol te schrijven. Er is zelfs een wetenschappelijke studie over gepubliceerd door Dorothee.J. Callaway; getiteld; The World of Magnolia’s. Deze aandacht en belangstelling is gezien de spectaculaire bloei van zo goed als alle leden van deze familie ook allesbehalve verwonderlijk.
Feitelijk is de Magnolia nog maar vrij recent in cultivatie in het Westen, niet meer dan 100-150 jaar. Wij zijn vooral de Engelse grootgrondbezitters uit de 19e eeuw dank verschuldigd. Zij financierden “plantfinders” als George Forrest en Ernest Henry Wilson op hun plantenexcursies naar de Oost. Levend plantmateriaal en zaden vonden zodoende hun weg naar de tuinen en buitenplaatsen van het Verenigd Koninkrijk.
Wat dat betreft komen wij er in Nederland wat bekaaid af, de diversiteit aan magnoliasoorten en hybriden is niet te vergelijken met die van de Engelse collecties. Mede gezien de gunstige ligging t.o.v. de Golfstroom konden ook de vorstgevoelige exemplaren uitstekend gedijen in met name de Zuidwesthoek van Engeland. In de bostuinen in Cornwall van bijvoorbeeld Caerhays Castle en Trewithen en Lanhydrock kun je dagen rondstruinen tussen de 15-20 meter hoge magnolia’s. In deze tuinen zijn de eerste spontane en bewuste kruisingen ontstaan waarop later is voortgeborduurd door verscheidene enthousiaste veredelaars/liefhebbers. Hetgeen vooral in het laatste decennium van de vorige eeuw tot een ongekend groot aantal cultivars heeft geleid.
Magnolia kobus bloei
Gelukkig valt er dicht bij huis voor ons ook veel te genieten. Wat te denken van de grote exemplaren van Magnolia kobus, momenteel vol in bloei in het arboretum. Individueel zijn de bloemen (in vergelijking met andere magnolia’s) niet bijzonder groot, maar eMognolia kobus zaaddoosn masse is het een spectaculair gezicht. De bloeitijd is door de enorme uitbarsting van bloemknoppen wel wat beperkt, 2-3 weken. Daar staat weer tegenover dat er in het najaar een “tweede bloei” kan worden genoten; de helderrode zaaddozen ( 9 tot 10 cm lang) doen niet onder voor de voorjaarsbloei, en wordt door sommigen zelfs imposanter gevonden dan de voorjaarsbloei! De boom is taai, gedijt op elke grondsoort en is goed winterhard. Het zaad vertoont goede kiemkracht. Magnolia Kobus wordt door kwekers veel gebruikt als onderstam om andere cultivars te enten. Tevens komt de boom als laanboom in zwang, in de Watergraafsmeer en Amsterdam-Oost kun je hem op verscheidene plaatsen aantreffen.
In het nieuw aangelegde gedeelte bij de urnenmuur en vijver zijn door de architect Karres en Brands een groot aantal struikvormige exemplaren van magnolia ‘Heaven ScentMagnolia Heaven Scent’ geplaatst. De echte boomliefhebber had misschien liever wat meer diversiteit gezien ( er zijn momenteel een kleine 600 verschillende magnolia’s verkrijgbaar) maar aan de andere kant geeft het herhalingseffect van de nu mooi bloeiende zachtrose struiken een prachtig overall-beeld. Overigens is de naamgeving van deze cultivar wat ongelukkig gekozen, als een van de weinige magnolia’s is juist deze gespeend van enige vorm van geurproductie!
Door het grote aantal cultivars is het mogelijk om 9 maanden van het jaar van magnoliabloemen te genieten. Een enkeling bloeit zelfs van de vroege lente tot laat in de herfst. Door de vakkundige hybridisatie is er tegenwoordig een haast ongekende range aan planten die variëren in bloemgrootte, geur en kleur. Naast de bekende kleuren als wit en roze zijn er nu magenta , paars-rode, metallic blauwe, perzik/abrikoosachtige en diverse zacht tot heldergele variëteiten. Het is de moeite waard om naast de bekende magnolia’s zoals soulangeana, stellata en susan eens een van de nieuwe vormen aan te planten. Geniet van de voorjaarsbloei!

Daan van Schooneveld.

naar plattegrond
---------------------------------------------------------

Hamamelis - toverhazelaar

In de boom van de maand dit keer een kleine boom of grote struik: de toverhazelaar ofwel Hamamelis.
Een plant met een aantal geweldige kwaliteiten waarvan het meest in het oog springend de winterbloei is. Hamamelis bloeit op het kale, naakte hout in de periode van november tot maart, met de hoofdbloei in de eerste twee maanden van het jaar.
Het is een echte eye-catcher; niks is overweldigender dan in een overigens kaal bos of park tegen een volgroeide toverhazelaar in volle bloei aan te lopen. Maar niet alleen het oog, ook het reukzintuig wordt geprikkeld, want bijna alle toverhazelaars verspreiden een heerlijke geur, die op een rustige winterdag al op ruime afstand te genieten valt. Dit kleine wonder van bloei houdt zo’n vier weken aan om de, in deze tijd van het jaar, nog spaarzaam aanwezige insecten de mogelijkheid te bieden van de bloemen te genieten en de bestuiving te waarborgen. Want al dit moois dient, zoals alles in de natuur, een doel, namelijk het voortbestaan van de soort. Hamamelis rood
Wie de bloemen van wat dichterbij bekijkt, ziet dat zij in trossen aan korte loten of zijtakjes staan van hout dat het voorgaande jaar is gegroeid. (Scheuten van het afgelopen jaar dragen alleen bladknoppen.) De bloempjes zelf staan alleen, soms gepaard of gedrieën. Zij bestaan uit een purperrode kern van vier kelkbladen, waarbinnen rond het twee-stijlige vruchtbeginsel acht gepaard aanwezige meeldraden te zien zijn. De opvallende bloemkleur, in kleuren variërend van geel via geel/oranje naar oranje/rood komt van de vier kroonbladen die zich vanuit de bloemknop als het ware ontrollen om vervolgens een typische streepvorm aan te nemen.
Aan het einde van het groeiseizoen rijpt het vruchtbeginsel uit tot een keiharde zaaddoos die twee zaden bevat. Deze komen op een spectaculaire manier te voorschijn. Ze worden na indrogen als een projectiel met een enorme kracht gelanceerd. Als je bij wijze van proef de zaden bij de verwarming laat drogen, is dit verschijnsel goed waar te nemen. Het duurt een tot twee seizoenen voordat de zaden, wanneer zij buiten zijn gezaaid, ontkiemen. De zaailingen zijn vrij taai en kunnen al in hun eerste jaar redelijk wat drogere omstandigheden verdragen.
Mensen die zich veel met het zaaien van nieuwe cultivars hebben bezig gehouden, zijn het belgische echtpaar Robert en Jelena de Belder (arboretum Kalmthout) en in Nederland J.H.M. van Heijningen te Breda (+ 2007) en W.J. van der Werf te Boskoop. Zij hebben, met anderen, vele nieuwe aanwinsten op hun merites beoordeeld en in de handel gebracht.
In het wild komen slechts vier hamamelissoorten voor, twee in Amerika en twee in Azië. De in cultuur belangrijkste hamamelis is een kruising tussen de twee Aziatische soorten, te weten de Chinese en de Japanse soort. De hieruit ontstane hamamelis x intermedia is zoals de naam al aangeeft een tussenvorm tussen beide ouders met kwalitatief zeer goede eigenschappen. Hamamelis geel
Het zijn voor eenieder gemakkelijk te houden struiken die in de particuliere tuin het best dicht bij het huis geplaatst kunnen worden om er zodoende in de winter goed zicht op te hebben. Ze groeien uiteindelijk uit tot een struik van zo’n vijf meter in hoogte en omtrek. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, zijn ze goed te snoeien, op voorwaarde dat dit bijtijds gebeurt. Vaak is dit zelf gewenst, omdat de takken de neiging hebben te kruisen en elkaar te beschadigen. Een klein nadeel kan het waterlot vormen dat vanuit de onderstam
( vaak de Amerikaanse hamamelis virginiana) opschiet. Snoei deze zeker tijdig terug. Voor het overige is het slechts genieten van deze prachtige struik, die momenteel tijdens de hamamelisdagen van arboretum Kalmthout in België van alle kanten te bewonderen valt. Een echte aanrader voor de liefhebber. Bent u echter verhinderd; op 10 mei as. is er een excursie vanuit de Nieuwe Ooster naar dit arboretum, vanzelfsprekend betreft het dan latere voorjaarsbloeiers. Zie voor meer informatie elders op onze site. U bent van harte welkom.

Daan van Schooneveld

naar plattegrond

---------------------------------------------------------


Aesculus hippocastanum - paardekastanje

2007, het jaar van de kastanje?
Geen boom is afgelopen jaar zoveel in het nieuws geweest als de kastanje. Helaas waren dit niet altijd goede berichten. De kastanje wordt momenteel in het voortbestaan bedreigt door twee om zich heen grijpende ziekten: de bloedingziekte en de kastanjemineermot. Nu is de tweede niet meeteen desastreus maar de bloedingsziekte kan dat wel zijn. Gelukkig wordt er volop onderzoek gedaan naar de oorzaak en bestrijding hiervan. Hierover later meer.
En dan is er natbloem paardekastanjeuurlijk de Anne Frank boom. Deze individuele boom is misschien wel de beroemdste boom van deze tijd. Op dit moment buigt de rechter zich nog over een definitieve uitspraak wat betreft kappen of niet. Verschillende partijen met verschillende inzichten en theorieën werpen zich in de strijd om de boom te redden dan wel te kappen. We houden dit met z`n allen in de gaten, temeer daar op De Nieuwe Ooster 6 zaailingen staan afkomstig van de Anne Frank kastanje. Op vak 63 staan ze alle zes bij elkaar in een cirkel.
Dit artikel gaat over de kastanje zoals wij die allen kennen vanuit het bos, straat op park. Vanaf de kleuterschool worden wij al geconfronteerd met de kastanje vanwege de mooi glimmende, bruine kastanjes waar mee geknutseld kan worden. Wat weten we nog meer van deze imposante boom? Een beschrijving………

blad paardekastanje

Waar komt de kastanje vandaan?
In de hedendaagse literatuur kan men lezen dat de paardenkastanje inheems is in Zuid-Oost Europa en Balkangebied. Lange tijd heeft men ook gedacht dat de kastanje van origine uit Turkije kwam. Nu weet men vrijwel zeker dat de kastanje van origine uit de bergbossen van West-Griekenland afkomstig is en dat de Turken op hun veroveringstochten de zaden van de kastanje hebben meegenomen en daarmee voor hun verspreiding gezorgd hebben. De kastanjes waren van grote waarde voor de volkeren die zich voornamelijk te paard voortbewogen. De zaden bezaten grote voeding- en genezingswaarde voor hun viervoeters. Met name ademhalingsstoornissen kon men met de fijngemalen kastanjes voorkomen en genezen. De kastanje verspreidde zich vrij gemakkelijk rondom de gebieden van Turkije en om die reden wordt veelal vermeldt dat dit het herkomstgebeid is.

Boombeschrijving
Hoewel de verwarring vrij gemakkelijk ontstaat, moet toch vermeld worden dat de paardekastanje die hier beschreven wordt geen familie is van de tamme kastanje, Castanea sativa. Weliswaar hebben de zaden van de twee bomen enige gelijkenis, de paardekastanje behoort tot de familie van de Hippocastanaceae en de tamme kastanje behoort tot de familie van de Fagaceae waartoe ook de beuk en eik behoort.
De paardekastanje is een boom van de 1e grootte en kan gemakkelijk een hoogte bereiken van 25- 30 meter. Vrijstaande bomen vormen een bolle, brede kroon. De takken kunnen een lang eind doorzakken, voor een takvrije stam dient men hier rekening mee te houden. Meestal begint de stam vrij vlug te vertakken.
Het bladerdek van de kastanje is erg dicht. Onder de boom zal daardoor niet veel groeien.
De bloemknoppen en vooral de eindknop zijn vrij groot en erg kleverig. Uit deze knoppen ontvouwen zich de bladeren en de bloemen. De kastanje heeft tegenoverstaande handvormige samengestelde bladeren die bestaan uit 5-7 omgekeerd eivormige afzonderlijke bladeren. Deze kunnen wel 25 cm lang worden. De bladranden zijn gezaagd.
De witte bloemen verschijnen in april/mei en staan in opstaande pluimen van 20-25 cm lang. In het hart van de trechtervormige bloemen ziet men een geel, later rode vlek. Dit is bedoeld om bijen aan te trekken voor de nectar. Uit de bloemen ontstaan de bekende bruine kastanjes. Deze zitten in ronde, stekelige bolsters. De kastanjes hebben een gemiddelde doorsnee van 6 cm. Op de kastanje zit een lichte navelvlek.

KastanjeKastanje en de stekelige bolster

Ziekten en plagen
Zoals eerder beschreven worden de kastanjes belaagt door twee om zich heen grijpende ziektes, de kastanjebloedingsziekte en de kastanje mineermot. Bij de bloedingsziekte krijgen de bomen bruine vlekken op de stam en 'bloeden' donker vocht. De aantasting leidt tot baststerfte en bij ernstige aantasting kan dit tot sterfte van de boom leiden. Na intensief landelijk onderzoek is gebleken dat de bacterie uit de groep Pseudomonas syringae de veroorzaker van dit probleem is. De werkgroep Aesculaap die landelijk onderzoek naar deze ziekte doet adviseert om aangetaste bomen zoveel mogelijk met rust te laten. Zolang niet echt duidelijk hoe deze ziekte te bestrijden is dit het beste advies. Wel is het verstandig om zoveel mogelijk (maai)schade aan kastanjes te beperken en zo min mogelijk te snoeien.
Een andere zieMineermotkte is de kastanjemineermot. De veroorzaker hiervan is de kastanjemineermot, Cameraria ohridella. Deze soort is in 1998 in Nederland waargenomen. Dit kleine motje is slechts enkele millimeters lang en vreet het bladmoes van de bladeren weg. Aangezien de mineermot in het afgevallen blad overwintert is hert raadzaam het afgevallen blad te verzamelen en te verbranden. De Kastanje zelf zal van deze aantasting niet snel doodgaan maar het doet hem ook geen goed. Bovendien is het een naar gezicht als hog zomer de boom al vol hangt met bruin blad.
Ook op De Nieuwe Ooster zijn een aantal kastanjes aangetast door de mineermot. Zelfs één van de Anne Frank kastanjes is al twee seizoenen aangetast. Maar gelukkig lopen de bomen weer net zo fris uit als ieder jaar daarvoor.

aantasting van mineermot (foto planteziekte.nl)

Geneeskunde
De kastanje wordt voor verschillende doeleinden gebruikt in de medische wereld. Dit is weergegeven in het onderstaand gedicht.

In mei en juni in de bloei.
Tot september in de groei.
Voor het oog een streling der natuur.
Bij kwaal en pijn een goed werkende kuur.
Maak gebruik van de paardekastanje.
Het geeft uw gezondheid de gevraagde franje.
(Gerard Chevalier)

Een aftreksel van de Aesculus hippocastanum wordt gebruikt als bloedstelpend middel. Het werkt vaatvernauwend, ontstekingsremmend en samentrekkend. De kastanje is ook een probaat middel tegen spataderen. De samenwerking van de werkzame bestanddelen van de vrucht en de bast van de boom bewerken een samentrekken van de vaatwand waardoor de aderwand meer spanning krijgt en daarmee dunner worden. De werkzame stoffen zijn: cumarinen, saponinen, flavonoïden en looistof. (bron infoNu.nl).

Johan Mullenders

naar plattegrond

---------------------------------------------------------

Ginkgo biloba - Japanse notenboom
Na de recente plaatsing van de column van Marie-Louise Meuris, waarin zij treffend de ontstaansgeschiedenis van Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster illustreert , wordt het de hoogste tijd de website te completeren met de invulling van de rubriek: “De boom van de maand”.

De primeur voor deze boombeschrijving is gereserveerd voor de Japanse Notenboom. Een keuze die u niet zal verbazen aangezien het kenmerkende Ginkgo-blad verwerkt is in het logo van De Nieuwe Ooster.
De Ginkgo, een boom met een indrukwekkend verleden dat teruggaat tot in de prehistorie. De boom is de enige afstammeling van een oeroud geslacht dat in eerste instantie alleen bekend was uit fossiele vondsten. Na de herontdekking( ca 1085 na Chr.) in China is de plant weer vele eeuwen later door niemand minder dan Charles Darwin beschreven als een “levend fossiel”.
Een eretitel die overigens wel gedeeld moet worden met de Metasequoia glybtostroboides (herontdekt in 1948) en de recentelijk in Australië gevonden Wollemia nobelis (1994) . De Ginkgo overleefde zijn soort- en tijdgenoten, ijstijden en hittegolven, en dat gedurende de enorme tijdsspanne van 200 miljoen jaar! Een mooi staaltje van aanpassingsvermogen en flexibiliteit en een hele geruststelling in de huidige klimatologisch onzekere tijd.

Wat is er bekend over de levensloop van deze markante verschijning?
De bloeitijd (in figuurlijke zin) van de soort moet ergens midden in het Jura tijdperk hebben gelegen. In deze periode is het een van de dominante soorten die grote arealen op het Noordelijk en Zuidelijk halfrond heeft bedekt. In Noord-Amerika verdween hij zo’n 7 miljoen jaar geleden, in Europa stierf hij 2.5 miljoen jaar geleden uit. In China daarentegen wist de boom te overleven, mogelijk alleen in de provincie Zheziang.
De fossiele overblijfselen uit het tertiair (vanaf 70 miljoen jaar geleden!) zijn volkomen identiek aan de uiterlijke kenmerken van de bomen die momenteel bij ons in cultuur zijn. In deze morfologische continuïteit schuilt een wonderlijke tegenstrijdigheid, die ook Charles Darwin hoofdbrekens moet hebben gekost. De wijde verspreiding en de standvastigheid van de soort over miljoenen jaren impliceert een genetische flexibiliteit ( het aanpassingsvermogen van de soort , Darwin’s “survival of the fittest”). Tegelijkertijd heeft dit aanpassingsvermogen uiterlijk (fenotypisch) althans niet tot differentiatie of specificatie geleid.
Hoewel het onwaarschijnlijk lijkt dat een soort over miljoenen jaren een consistente identiteit kan behouden en dus geen vormverandering ondergaat, zijn er in het curriculum vitae van de boom aanwijzingen die daar juist wel voor pleiten. De lange levensduur, het trage voortplantingsproces ( het duurt lang voordat de boom geslachtsrijp is), en de wijde verspreiding binnen aangrenzende gebieden zijn daar voorbeelden van.

De “recente” geschiedenis
De Ginkgo wordt voor het eerst goed gedocumenteerd teruggevonden in oude Chinese geschriften rond het jaar 1000 na Chr. Beschreven wordt hoe een Ya Chio, chinees voor eendevoetboom, uit het wild wordt geselecteerd en als een geschenk aan de keizer wordt aangeboden. Een half millennium later wordt de boom aangeplant bij tempels in Japan en China, en verkrijgt hij zijn religieuze betekenis als tempelboom.
Gaandeweg komen de praktische gebruiksmogelijkheden aan het licht. De zaden zijn, ontdaan van de zachte zaadhuid goed eetbaar, en worden in de Oriënt als een delicatesse beschouwd. De bladeren worden verwerkt in geneesmiddelen die hun toepassing vinden in de traditionele Chinese geneeskunst.
bloei ginkgo
Hoe de boom in Europa verzeild geraakt is is onduidelijk. Aangenomen wordt dat Engelbert Kaempfer (1651-1715) , een Duitse arts in dienst van de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie, die gedurende langere tijd in Japan was gestationeerd de zaden naar onze contreien heeft laten verschepen. Kaempfer was een enthousiast boomliefhebber die plantmateriaal van onder andere Acer, Prunus en Magnolia in het wild heeft verzameld en westwaarts heeft gestuurd. Zijn grootste ontdekking betrof de Ginkgo biloba.

De oudste Nederlandse Japanse Notenboom staat in de hortus in Utrecht. Deze is geplant na 1730, de exacte datum is niet meer te achterhalen. Van de Ginkgo in de Leidse hortus is dat wel bekend(1785). In de Amsterdamse hortus staan 3 forse exemplaren in het coniferenvak. In Amsterdam is de boom sowieso goed vertegenwoordigd; in de dertiger jaren van de vorige eeuw is de ginkgo in Amsterdam-Zuid en de Watergraafsmeer relatief veel gebruikt voor laanbeplanting. In Europa zijn alle echt oude bomen, geplant in de tweede helft van de 16e eeuw van het mannelijke geslacht. Mogelijk zijn zij vegetatief vermenigvuldigd en dus afkomstig van dezelfde voorouder.

Etymologie
De naam Ginkgo is een fonetische transcriptie van de oude Chinese naam ( pinyin: yinguo) dat in Nederlands “zilver fruit” betekent. De huidige Chinese naam is bai guo-wit fruit- of yinxing , hetgeen wordt vertaald met zilveren abrikoos.
De japanners gebruiken dezelfde karakters voor de boom, maar de uitspraak luidt; “icho”. (het eendenpootboom naar de vorm van het blad). De toevoeging “biloba”dankt de boom ook aan de vorm van het blad. De insnijding centraal aan de top zorgt voor een tweedeling in lobben; tweelobbig. De Nederlandse naam is terug te voeren naar de ontdekker Kaemfer, die de boom vanuit Japan introduceerde.

Classificatie
Omdat de Ginkgo naar huidige taxonomische inzichten moeilijk te classificeren valt heeft de boom een “status aparte”gekregen. In het verleden werd hij gemakshalve nog wel ingedeeld bij de coniferen(kegeldragers). Het is echter geen kegeldrager, hoewel hij wel tot de naaktzadige behoort. De abrikoosachtige vruchten zijn technisch gezien niet de vrucht, maar de uitwendige (vruchtvleesachtige) zaadhuid, die samen met het harde inwendige (nootachtige) deel het eigenlijke zaad vormt.
De status aparte houdt in dat de boom binnen de vijf groepen van zaadplanten zijn eigen stam (de ginkgophyta) heeft gekregen. Zijn er in vele andere plantenfamilies uitgebreide verwantschappen en vertakkingen, bij de ginkgo blijft het alleen die ene boom die de klok slaat, hoe ver je ook terug gaat in de tijd. Dat betekent dat de indeling niets aan duidelijkheid te wensen overlaat zodat het unieke karakter van de boom nog maar eens benadrukt wordt. De Ginkgophyta-stam wordt onderverdeeld in de klasse van de Ginkgoopsida, deze in de orde van de Ginkgoales. Deze orde kent slechts een familie, de Ginkgoaceae en het enige geslacht dat daartoe behoort is de Ginkgo.
Ginkgo op het voorplein van De Nieuwe Ooster

Boombeschrijving
De bomen in ons land hebben bij lange na niet de omvang bereikt van de ca. 1000 jaar oude bomen in Japan, China en Korea. De hoogste boom in Azië staat 100 km ten noorden van Seoul bij de Yon Muntempel en is 60 meter hoog met een stamomvang van 4.5 meter. Deze boom vertoont het opvallende verschijnsel van de chi-chi; de moederborsten. Oudere bomen ontwikkelen vanuit de stam en centrale onderste takken naar de grond afhangende stobben, die, als zij de grond raken, wortel kunnen schieten. In Azië worden ze gezien als een vruchtbaarheidssymbool. De chi-chi doen denken aan de knieën van de moerascipres (taxodium distichum) die juist van de wortels uit omhoog groeien.
Forse Europese exemplaren zijn 15 a 20 meter hoog, feitelijk nog junioren,en kennen het verschijnsel van de chi-chi (nog) niet. De habitus van de boom is kenmerkend. Opvallend is de lange en rechte hoofdstam/ harttak, die op jonge leeftijd nogal eens de neiging heeft om uit het lood te staan. Koos van Zomeren typeert de boom in deze levensfase in zijn column “boom voor boom” in het nrc handelsblad weinig flatteus maar zeer doeltreffend als “slungelachtig”. De ginkgo heeft in beginsel een piramidale vorm en een vrij losse, open structuur. Hij zet op onregelmatige afstanden vaak horizontale zijtakken die sterk kunnen verschillen in diameter.
De schors is grijs tot licht bruin en vertoont een lichte mate van kurkvorming met brede groeven die in verticale richting meanderen. De boom bevat een soort natuurlijk antivries die maakt dat de schors bij matige tot strenge vorst warm aanvoelt.
Het meest in het oog springend zijn evenwel de bladeren. Zij zijn waaiervormig , geaderd met iets verheven nerven die vanuit de basis parallel lopen tot aan de bladtop (dichotome nervatuur). Ze zijn 5-10 cm groot met een stevige leerachtige textuur. In de herft verkleurt het onnavolgbaar botergeel, een genot voor het oog, zeker bij laanbeplanting. De diepte van de insnijding aan de top van het blad ( de biloba-vorm) wisselt sterk, ook aan dezelfde boom is een duidelijke variatie waarneembaar, vooral in het juveniele stadium.

Uit de bladoksels van het tweedejaars hout ontstaan de zogenaamde kortloten. Dit zijn korte, gedrongen groeischeuten met een trage groeisnelheid. De bladeren aan deze kortloten zijn gewoonlijk ongelobd. Door de wat gedrongen vorm lijken de bladeren in tuilen geplaatst te zitten aan het einde van de kortloten. Dit is ook de plek waar in het voorjaar de mannelijke katjes, of de vrouwelijke zaad(ei)knopjes zichtbaar worden. Zoals bij de meeste tweehuizige planten vindt de bestuiving door de wind plaats. De wijze van voortplanten heeft een duidelijke verwantschap met die van de mossen en varens. Het mannelijke stuifmeel bevat 2 sporophyllen die na de bestuiving transformeren naar vrij bewegelijke zaadcellen met een zweepstaart. Zij weten op eigen kracht een van de twee vrouwelijke eicellen in de zaadknopjes te bereiken. De zaden die hierop gevormd worden vallen in november, meestal net na de bladeren van de boom. Dit is niet voor een ieder een onverdeeld genoegen. De zachte zaadhuid bevat namelijk een chemische substantie, butaanzuur, dat bij het rottings/gistingsproces een wel zeer onwelriekende en doordringende geur verspreid. Bovendien tast het zuur de laklaag van auto’s aan, zodat voor het gebruik als laanboom alleen mannelijke cultivars worden gebruikt.

De Ginkgo is een zeer makkelijke, weinig veeleisende plant in cultuur. Elke grondsoort voldoet mits niet te droog. Hij is uitstekend bestand tegen ziekte/ plagen en andere invloeden (luchtvervuiling) van buitenaf. Bekend is de anekdote van de ginkgo in Hiroshima die , hoewel hij slechts binnen een straal van 1 kilometer van de inslag van de atoombom was geplant , de aanslag heeft overleefd. De winterhardheid laat niets te wensen over, de boom kan tot 35 graden vorst probleemloos doorstaan. Pas aangeplante bomen kunnen in beginsel wat moeite hebben met “settelen”. Daarna is een jaarlijks schot van een meter mogelijk.
De voorkeurstechniek voor vermeerdering door professionals is stekken en enten. Alleen zodoende kunnen de cultivars betrouwbaar en “soortecht”worden geteeld. Ook zaaien behoord tot de mogelijkheden. Het zaad komt na een rustperiode en ongeacht de voorbehandelingsmethode goed op. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat zaad dat van Nederlandse bomen afkomstig is weinig kiemkrachtig is. De beste tijd voor het nemen van de stekken is vroeg in de zomer. Geduld is noodzakelijk, gemiddeld duurt het een jaar voor ze aanslaan.
Er zijn zo’n 60 cultivars in omloop, waaronder zuilvormige, dwergvormen, treurvormen en bomen met een atypische bladvorm. Het assortiment in ons arboretum zal binnenkort worden uitgebreid met een aantal nieuwe exemplaren.

Daan van Schooneveld


naar plattegrond
 
 

Ginkgo bilobaHamamelis- ToverhazelaarAesculus hippocastanum - PaardekastanjeMagnolia`sAlbiziaDavidia involucrata -ZakdoekjesboomPterocaryaPoncires trifoliataLiriodendron tulipifera - tulpenboomPyrus salicifoliaCercis silliquastrum - JudasboomEsMorus alba -witte moerbeiUlmusFirminiana symplex Diospyros lotus